dinsdag 31 januari 2017

Franz Kafka -- 31 januari 1922

Franz Kafka (1883-1924) was een Tsjechische schrijver. Zijn dagboeken 1910-1923 zijn te lezen bij Gutenberg. Ze zijn in het Nederlands vertaald door Nini Brunt. Originele Duitse tekst onderaan.

30 januari. Wachten op de longontsteking. Angst, niet zozeer voor de ziekte als om mijn moeder en voor haar, voor mijn vader, de directeur en verder iedereen. Het schijnt hier duidelijk te zijn, dat die twee werelden bestaan en dat ik tegenover de ziekte zo onwetend, zo geïsoleerd, zo angstig sta als bijvoorbeeld tegenover de oberkelner. Maar overigens schijnt mij de scheiding al te zeker, in haar zekerheid gevaarlijk, droevig en tiranniek te zijn. Woon ik dan in de andere wereld? Durf ik dat te zeggen?

Als iemand zegt: 'Wat is mij dan aan het leven gelegen? Alleen voor mijn familie wil ik niet sterven.' Maar de familie is toch juist de vertegenwoordigster van het leven, dus wil hij toch ter wille van het leven in leven blijven. Nu, dat schijnt wat mijn moeder betreft ook voor mij te gelden, maar pas de laatste tijd. Maar of het niet de dankbaarheid en de ontroering zijn, die mij daartoe brengen? Dankbaarheid en ontroering, omdat ik zie, hoe zij met een voor haar leeftijd onuitputtelijke kracht zich inspant mijn onaangepastheid aan het leven op te heffen. Maar dankbaarheid is ook leven.

31 januari. Dat zou betekenen dat ik ter wille van mijn moeder in leven ben. Dat kan niet juist zijn, want zelfs als ik oneindig veel meer was dan ik ben, zou ik maar een afgezant van het leven zijn en er, zelfs wanneer het door niets anders was, door deze opdracht ermee verbonden zijn.

Het negatieve alleen kan, al is het nog zo sterk, niet genoeg zijn, zoals ik in mijn ongelukkigste tijden geloof. Want wanneer ik maar de kleinste trede ben opgeklommen, in een of andere zekerheid verkeer, al is het de meest twijfelachtige, dan strek ik mij uit en wacht tot het negatieve - niet mij achternaklimt -, maar mij van die kleine trede afsleurt. Daarom is het een afweerinstinct, dat het ontstaan van het kleinste, blijvende welbehagen voor mij niet duldt en bijvoorbeeld het huwelijksbed vernielt nog voor het is neergezet.

1 februari. Niets, alleen moe. Het geluk van de voerman die iedere avond zó beleeft als ik vandaag de mijne, en nog veel mooier. Een avond bijvoorbeeld op de kachel. De mens zuiverder dan 's morgens, de tijd vóór het vermoeide inslapen is de eigenlijke tijd die gezuiverd is van spoken, ze zijn allemaal verdreven, pas met het voortschrijden van de nacht komen ze weer te voorschijn, in de morgen zijn ze er gezamenlijk, hoewel nog onherkenbaar, weer en nu begint weer bij de gezonde mensen, het dagelijks verdrijven. Met een primitieve blik gezien, is de eigenlijke, onweerlegbare, door niets van buiten af (martelaarschap, opoffering voor een mens,) gestoorde waarheid alleen maar de lichamelijke pijn. Eigenaardig dat de God van de pijn niet de voornaamste God van de eerste religies was (maar misschien pas van de latere). Iedere zieke zijn huisgod, de longlijder de god van het stikken. Hoe kan men zijn nadering verdragen, wanneer men geen deel aan hem heeft nog vóór de verschrikkelijke éénwording ?



30. Januar. Warten auf die Lungenentzündung. Furcht, nicht so sehr vor der Krankheit als wegen der Mutter und vor ihr, vor dem Vater, dem Direktor und weiterhin allen. Hier scheint es deutlich zu sein, daß die zwei Welten bestehn und daß ich der Krankheit gegenüber so unwissend, so beziehungslos, so ängstlich bin wie etwa gegenüber dem Oberkellner. Sonst aber scheint mir die Teilung allzu bestimmt, in ihrer Bestimmtheit gefährlich, traurig und zu herrisch zu sein. Wohne ich denn in der andern Welt? Wage ich das zu sagen?

Wenn jemand sagt: »Was liegt mir denn am Leben? Nur wegen meiner Familie will ich nicht sterben.« Aber die Familie ist ja eben die Repräsentantin des Lebens, so will er doch wegen des Lebens am Leben bleiben. Nun, das scheint, was die Mutter betrifft, für mich auch zu gelten, aber erst in letzter Zeit. Ob es aber nicht die Dankbarkeit und Rührung ist, die mich dazu bringt? Dankbarkeit und Rührung, weil ich sehe, wie sie mit einer für ihr Alter unendlichen Kraft sich bemüht, meine Beziehungslosigkeit zum Leben auszugleichen. Aber Dankbarkeit ist auch Leben.

31. Januar. Das würde heißen, daß ich wegen der Mutter am Leben bin. Das kann nicht richtig sein, denn selbst wenn ich unendlich viel mehr wäre, als ich bin, wäre ich nur ein Abgesandter des Lebens und wenn durch nichts anderes, durch diesen Auftrag mit ihm verbunden.

Das Negative allein kann, wenn es noch so stark ist, nicht genügen, wie ich in meinen unglücklichsten Zeiten glaube. Denn wenn ich nur die kleinste Stufe erstiegen habe, in irgendeiner, sei es auch der fragwürdigsten Sicherheit bin, strecke ich mich aus und warte, bis das Negative – nicht etwa mir nachsteigt –, sondern die kleine Stufe mich hinabreißt. Darum ist es ein Abwehrinstinkt, der die Herstellung des kleinsten dauernden Behagens für mich nicht duldet und zum Beispiel das Ehebett zerschlägt, ehe es noch aufgestellt ist.

1. Februar. Nichts, nur müde. Glück des Fuhrmanns, der jeden Abend so, wie ich heute meinen, und noch viel schöner erlebt. Abend etwa auf dem Ofen. Der Mensch reiner als am Morgen, die Zeit vor dem müden Einschlafen ist die eigentliche Zeit der Reinheit von Gespenstern, alle sind vertrieben, erst mit der fortschreitenden Nacht kommen sie wieder heran, am Morgen sind sie sämtlich, wenn auch noch unkenntlich da, und nun beginnt wieder beim gesunden Menschen ihre tägliche Vertreibung. Mit primitivem Blick gesehn, ist die eigentliche, unwidersprechliche, durch nichts außerhalb (Märtyrertum, Opferung für einen Menschen) gestörte Wahrheit nur der körperliche Schmerz. Merkwürdig, daß nicht der Gott des Schmerzes der Hauptgott der ersten Religionen war (sondern vielleicht erst der späteren). Jedem Kranken sein Hausgott, dem Lungenkranken der Gott des Erstickens. Wie kann man sein Herankommen ertragen, wenn man nicht an ihm Anteil hat noch vor der schrecklichen Vereinigung?

zondag 29 januari 2017

Ernst Jünger -- 30 januari 1916

Ernst Jünger (1895-1998) was een Duitse schrijver, die een groot deel van zijn leven dagboeken bijhield. Zijn dagboeken uit de Eerste Wereldoorlog vormden de basis voor In Stahlgewittern.

 Am 28. 1. 1916 wurde ein Mann meines Zuges durch Splitter eines an seinem Schutzschild zerschellenden Geschosses in den Leib getroffen. Am 30. bekam ein anderer eine Kugel in den Oberschenkel. Als wir am 1. 2. abgelöst wurden, lag gerade ein lebhaftes Feuer auf den Annäherungswegen. Ein Schrapnell fuhr direkt vor die Füße meines ehemaligen Putzers von der 6. Kompagnie, des Füsiliers Junge, explodierte aber nicht, sondern brannte aus, so daß er mit schweren Verbrennungen fortgetragen werden mußte.
In diesen Tagen wurde auch ein Unteroffizier der 6. Kompagnie, den ich gut kannte, und dessen Bruder vor einigen Tagen gefallen war, durch eine Kugelmine, die er gefunden hatte, tödlich verletzt. Er hatte den Zünder abgeschraubt und steckte, da er bemerkt hatte, daß das Pulver glatt abbrannte, eine glimmende Zigarette in die Öffnung. Die Mine explodierte natürlich und brachte ihm über 50 Wunden bei. Auf diese und ähnliche Weise hatten wir alle Augenblicke Verluste durch den Leichtsinn, den der ständige Umgang mit Sprengstoffen mit sich brachte. Ein unbehaglicher Nachbar in dieser Beziehung war der Leutnant Pook, der einen einsamen Unterstand im verwickelten Grabengewirre hinter dem linken Flügel bewohnte. Er hatte dort eine Anzahl riesiger Blindgänger zusammengeschleppt und beschäftigte sich damit, die Zünder abzuschrauben und zu untersuchen. Ich schlug jedesmal einen großen Kreis um diese unheimliche Behausung, wenn mich mein Weg daran vorüberführte.

zaterdag 28 januari 2017

Caroline Cowles Richards -- 29 januari 1855

Caroline Cowles Richards (1842-1913): Village Life in America 1852-1872, Including the period of the American Civil War as told in the diary of a school-girl.

Sunday, January 29. — Mr. Daggett preached this morning from the text, Deut. 8: 2: “And thou shalt remember all the way which the Lord thy God led thee.” It is ten years to-day since Mr. Daggett came to our church, and he told how many deaths there had been, and how many baptisms, and how many members had been added to the church. It was a very interesting sermon, and everybody hoped Mr. Daggett would stay here ten years more, or twenty, or thirty, or always. He is the only minister that I ever had, and I don’t ever want any other. We never could have any one with such a voice as Mr. Daggett’s, or such beautiful eyes. Then he has such good sermons, and always selects the hymns we like best, and reads them in such a way. This morning they sang: “Thus far the Lord has led me on, thus far His power prolongs my days.” After he has been away on a vacation he always has for the first hymn, and we always turn to it before he gives it out:
“Upward I lift mine eyes,
From God is all my aid;
The God that built the skies,
And earth and nature made.
“God is the tower
To which I fly
His grace is nigh
In every hour.”
He always prays for the oil of joy for mourning and the garment of praise for the spirit of heaviness.

January, 1855.—Johnny Lyon is dead. Georgia Wilkinson cried awfully in school because she said she was engaged to him.

Henri-Frédéric Amiel -- 28 januari 1881

Henri-Frédéric Amiel (1821–1881) was een Zwitserse filosoof, dichter en criticus. Uit: Amiel's Journal (vertaald door Mrs. Humphrey Ward).

January 28, 1881.— A terrible night. For three or four hours I struggled against suffocation and looked death in the face.... It is clear that what awaits me is suffocation—asphyxia. I shall die by choking.

I should not have chosen such a death; but when there is no option, one must simply resign one’s self, and at once.... Spinoza expired in the presence of the doctor whom he had sent for. I must familiarize myself with the idea of dying unexpectedly, some fine night, strangled by laryngitis. The last sigh of a patriarch surrounded by his kneeling family is more beautiful: my fate indeed lacks beauty, grandeur, poetry; but stoicism consists in renunciation. Abstine et sustine.

I must remember besides that I have faithful friends; it is better not to torment them. The last journey is only made more painful by scenes and lamentations: one word is worth all others—“Thy will, not mine, be done!” Leibnitz was accompanied to the grave by his servant only. The loneliness of the deathbed and the tomb is not an evil. The great mystery cannot be shared. The dialogue between the soul and the King of Terrors needs no witnesses. It is the living who cling to the thought of last greetings. And, after all, no one knows exactly what is reserved for him. What will be will be. We have but to say, “Amen.”

February 4, 1881.— It is a strange sensation that of laying one’s self down to rest with the thought that perhaps one will never see the morrow. Yesterday I felt it strongly, and yet here I am. [...]

maandag 23 januari 2017

Hendrik Haecxs -- 24 januari 1648

• Hendrik Haecxs (?-?) was een koopman en lid van "den hoogen raad van Brazilië" van 1645-1654. Zijn dagboek uit die jaren is te lezen bij de dbnl.


Jovis den 23 ditto.
Fraij aengenaem weer, den wint S.O., cours S.W. ten S., hoochte 44 gr. 40 min.

Veneris den 24 ditto.
De wint Z.W. Cours W.N.W. met tamelijcke koelte; savonts woeij het de marsseijls in en begon voorts hart te waijen.

Saturni den 25 Januarii,
Woeij het een vliegende storm, soo dat de Bonnets en Focke in mosten en met een schoverseijl [grootzeil] dreven. Sagen ooc niet meer als twintich van onse schepen.

Dominica den 26 ditto.
Continuatie van storm en wint; tegen ... wertet plotslijck dootstil, doch snachts daeraen volgden een vliegende storm.

Lunae den 27 ditto.
Continuatie van weer en wint, en dreven maer met een seijl.

Martis den 28 ditto.
Vervolg van vliegende storm en sagen nu niet meer als 15 schepen, meest sonder seijl, drijven.

Mercurii den 29 Januarii,
Was het wegens de overgroote storm heel desperaet met ons gestelt en vreesden t'elckens door d'afgrijsselijcke zee overstelpt te werden; sagen niet meer als ses schepen, waeronder eenige schadeloos, en is nu het seste etmael, dat het volck geen droogen draet aen tlijff heeft gehat, ooc geen warme kost in tlijff hebben gecregen. Het weerlichten en hagelde seer.

Jovis den 30 Januarii.
Continuatie van de vliegende storm, sonder dat eenige de minste veranderinge conden bespeuren.

Veneris den laesten ditto.
Extreem swaer weer, met hagel, weerlichten en veel regens. Sagen negen van onse schepen, alle met een enckele besaen drijvende.

Saturni den eersten Februarii.
Inden morgenstont waren noch ses schepen sterc en ontstont sulcken horriblen tempeest en onweder, dat vreesden te vergaen; tegens den middach wertet stille, doch snachts verhief sich wederom sulcken horriblen weer met soodanigen blixem, hagel en regen, dat veel seeliedens die meer dan 30 jaren de zee hadden gefrequenteert, oijt diergelijcke hadden beleeft; hadden hoochte 42 gr. 32 min.; het gemeen Gebet wiert gedaen en Godt de Heere d'uijtcomste bevolen. Tusschen lucht en water en sach men bijna geen onderscheijt, maar scheen alles in een vermengt; het was heden de tiende dach, dat het volc altijts nat en meest sonder verschoninge was geweest.

Dominica den 2 Februarii,
Continueerde alsnoch de voorseijde schricklijcke storm en onweder uijt den N.W., doch begon tegen den avont wat te bedaren en gisten wel 30 mijl te rugge te hebben gedreven en ontrent 14 a 15 mijl van Cabo de Finis terrae te wesen; snachts woeij het wederom seer stijff, soo niet meer als het schooverseijl bij hielden.

Lunae den 3 Februarii.
De wint N.W., cours S.W., met de marsseijls ter halver stenge en hoochte 42 gr. 30 min. Sagen twee cleijne schepen, die gisten Francen te wesen.

Martis den 4 ditto.
Contrarii wint met veel hagelbuijen en, soo wij het wendden, liep de wint ooc t'elckens tegen en scheen voor als noch geen goede wint voor ons verhanden te sijn.

Mercurii den 5 ditto.
Variabel weer, tegens den middach wertet geheel stille en schoot de zee machtich hol.

Jovis den 6 ditto,
Kregen eijndelijck de goede wint uijt N.N.O., cours S.S.W. met een treffelijcken voortganck.

zondag 22 januari 2017

August von Platen -- 23 januari 1816

August von Platen (1796-1835) was een Duitse schrijver. Dagboeknotities van hem zijn verschenen als Memorandum meines Lebens, en in het Nederlands vertaald (door C.R. Vink) als Memorandum van mijn leven.

10 januari 1860, München
Het carnaval is nu begonnen, met al zijn festiviteiten; ik doe nergens aan mee. De grote wereld daarbuiten is me nooit smakelozer voorgekomen dan nu. Die geestesgesteldheid is het, die me gisteren een poëtisch epistel in terzinen ontlokte, gericht aan Gustav Jacobs, dat ik hem met mijn volgende brief zal toesturen. Ik moet bekennen dat het mijn epistels zijn waarover ik van al mijn dichterlijke producten het meest tevreden ben.

16 januari 1816, München
Wat voor onpeilbare diepten heeft toch ons hart, wat voor nuances, wat voor gradaties in liefde en genegenheid! Een hele toonladder omlaag, van die personen die me het dierbaarst zijn tot aan de geringe belangstelling die ik voor sommige, me bijna onverschillige mensen heb. Maar het beeld van B. staat helemaal bovenaan, al vind ik het nergens. Vaak schuiven er de gelaatstrekken van * voor in de plaats, want die zie ik dagelijks en graag, en daardoor krijgt mijn denken aan hem steeds nieuwe impulsen. Maar ik ben alleen op hem gesteld omdat hij een knappe, beminnelijke man is, en omdat ik een keer van * heb gehoord dat hij een liefhebber van poëzie is.

23 januari 1816, München
O lezer, wie ge ook mag zijn, die ooit wellicht deze bladzijden onder ogen krijgt, oordeel niet te streng over mij. Betitel dit antwoord aan mezelf niet als eigenliefde en zelfgenoegzaamheid; bedenk veeleer dat zulke fantasieën en deze komische briefwisseling de enige troost zijn die mij rest. Vergeef me dat ik uit naam van een geliefd wezen aangenaam klinkende woorden aan mijzelf heb gericht. En mocht gij gevoeld hebben zoals ik, o dan zult ge mijn armzalige verzen gevoelvol vinden en ze graag lezen. Mijn dromen moeten me te hulp schieten, want mijn hoop wordt met de dag zwakker; toch is het verre van me, op te geven.

Marjet van Zuijlen -- 22 januari 1999

Marjet van Zuijlen (1967) is een Nederlandse voormalig politicus. In 1998/99 hield ze een journaal bij dat is gepubliceerd als Retour Nijmegen-Den Haag. Dagboek van een politica (2000)

Vrijdag 22 januari 1999
Ik ga op werkbezoek naar buurgemeente Arnhem. Dat is een precaire aangelegenheid want Nijmegen en Arnhem zijn aartsrivalen. Ik ken een dergelijke irrationele vijandschap uit mijn jeugd. Ik heb van mijn zevende tot mijn achttiende in het dorp Lonneker, een onderdeel van de gemeente Enschede, gewoond. Daar moesten ze niets hebben van mensen uit Hengelo. Ik heb me daar nooit iets bij kunnen voorstellen. Ook nu niet. Mijn zus woont in Arnhem en ik vind het een mooie stad. Alleen haat ik natuurlijk Vitesse.

Zaterdag 23 januari 1999
Vandaag moet ik naar Zutphen. Met de trein blijk ik al binnen veertig minuten op de plaats van bestemming te zijn, een modern restaurant aan de IJssel met uitzicht op de oude brug. In het
zaaltje hebben zich om tien uur toch al zo'n veertig mensen verzameld. Het zijn voornamelijk gewestelijk afgevaardigden uit de provincies Gelderland en Overijssel. Het is verbazingwekkend, maar we discussiëren een uur geanimeerd over de beginselen van de sociaal-democratie. Ik heb me verlost van een overiden-tificatie met het eindrapport Rode draden en voel me thuis bij het onderwerp. Eerlijkheid duurt in dit vak het langst. Tenminste, als dc politicus niet alleen zijn hoofd, maar ook zijn ziel deze tijdelijke roeping wil laten overleven.
Er is slechts één querulant in de zaal. Die vindt dat dePvdA maar eens flink op z'n bek moet gaan, dat de yuppen aan de macht zijn, dat er alleen wordt afgebroken en niet wordt opgebouwd en dat de strijd- en verzetscultuur ten onrechte is verdwenen ('Waar zijn verdomme de rode vlaggen'). Verder een gemengd (wat ouder) publiek [...]

vrijdag 20 januari 2017

Shireen Strooker -- 20 januari 1974

Shireen Strooker (1935) is een Nederlands actrice en regisseuse. In 1974 hield ze op verzoek van NRC Handelsblad een week lang een 'Hollands Dagboek' bij.

Zondag [20 januari]
's Morgens naar het bos geweest. Heel stil. Peter [Faber] zei: 'Net of er hier heel veel gebeurd is, veel lawaai, vreemde wezens en nu is het even pauze.' Daantje lijkt weer erg op een kabouter. Bezig met stokjes, kuilen graven, net doen of hij enge beestjes heeft gevangen, dan houdt hij stijf z'n handje dicht. Jesse lijkt op een dikke wasbeer, kruipend door de bladeren. Met Daan en vriend, lijfspraak gespeeld. Moeilijk om verschil te laten zien tussen verlegenheid, verliefdheid en bewondering, bij Devi zie ik het altijd meteen. In de roos is het dan. 's Avonds met Peter de rotzooi van de hele week uit de tas gegooid, nieuwe week besproken, wanneer wel en wanneer niet thuis eten etc. Op D en J's kamer heeft Bel stiekem een prachtig houten mannetje opgehangen, die heeft ze vandaag op de kinderboerderij gemaakt. Met de figuurzaag; voor 't eerst dat ze het leuk vond, zegt ze. Ik ben heel blij met dat mannetje, zo'n lieve, dikke goeierd, net Jesse. Ik voel me als een blok, dat wil slapen, slapen. Dat gebeurt voor mijn gevoel altijd te kort, zo is het denk ik met het leven ook, als het zover is.

Maandag
Acrobatiek is altijd een lekker begin van de week. Cor was alleen, Rijk is wel uit het ziekenhuis. De laatste serie die we deden bleef je echt minutenlang in de lucht: snoekje vooruit - staan in de handen - zitten in de handen als Boeddha - snoekje achteruit - staan in de handen etc. Toen ik aan de beurt was, dacht ik: niet denken. Cor zegt, dat het kan, dus gewoon doen en toen was het heerlijk. De Como-brothers, hebben zelf een ijzersterk nummer, wat ze overal spelen in variété programma's, ook in het buitenland, geven ons, vanaf het begin — 3 Vi jaar geleden — les. De liefste mensen die je je kunt voorstellen.
De groepstraining van Rendel ging heel leuk. Elkaar vragen stellen over een onderwerp. Rense wou mij vragen, hoe het is om met elkaar getrouwd te zijn en samen bij het Werkteater te zitten. Leuke vraag. Doordat ik eerlijk probeerde te antwoorden, kwam ikzelf ook achter bepaalde dingen die ik niet wist. De bedoeling was, dat we moesten opletten op degene die de vragen stelde, gaat hij goed op iemand in of brengt hij hem van zijn gedachten af. Heel nuttig voor ons. Bij vergaderingen etc. is het nog moeilijk voor ons om echt naar elkaar te luisteren. Wel veel beter dan eerst, toen was het helemaal een puinhoop. Daarna hebben Peter en ik pyjama's voor D en J gekocht en pannen, beide waren op. In een warenhuis voel ik me altijd na vijf minuten al misselijk en duizelig. Nou ga ik tegen de grond, dacht ik. Alles duurde zo lang. Met drie pyjama's en drie pannen naar huis. Kleintjes in bad, met Devika over de dag praten, opruimen, zuigen, was uitzoeken. Mens van goede wil gezien, wat is dat goed! Om Hugo moet ik huilen. Heel raar. Ik herken dingen van mezelf in die Tijs. In bed naar Ray Charles geluisterd. Goed liedje over understand-ing between a boy and a girl.
Welterusten.

woensdag 18 januari 2017

Frederik van Eeden -- 19 januari 1908

• De Nederlandse schrijver en psychiater Frederik van Eeden (1860-1932), hield naast een uitgebreid dagboek ook een dromenboek bij.

19 januari 1908, Villa Ilonka
Na een drukken tijd met veel activiteit naar buiten, gister ontspanning met inkeer, neerslachtig, maar diep-rustig, een verademing. Ik wist dat de heldere droom komen zou.
En hij kwam ook, lang, herhaald, tegen den morgen.
Het begon met bloemen, een bloemkweekerij - Groenewegen, mij lief uit mijn jeugd, en vaak voorwerp van droomen, in eigen licht - en toen het naar buiten gaan, en de wijde horizonten. Het was een voortdurend wisselen van binnenskamers, binnenstads, en buiten. Zoodra ik besef kreeg bedacht ik wat ik doen zou, en herinnerde mij het plan Nellie te roepen. Ik deed het luid en herhaaldelijk, wel twintig malen, maar ik zag geen gestalte die op haar leek, wel een groot aantal demonen. Nooit zag ik zooveel demonen, een stad vol. Ze waren niet bizonder griezelig, en ik had ook geen heftigen strijd. Maar ze waren veel talrijker dan ik ooit gezien heb. Soms was een enkele brutaal, en moest ik met slagen optreden. Maar zeldsaam. Een die ik gestraft had zag ik voor mij uit mijn weg bevuilen met faeces, en deurknoppen enz. besmeren die ik moest aanraken. Ik zag toen voor mijn oogen doen wat men anders alleen als effect ziet - de faecesdroomen.
Ik voelde gelukkig en verruimd, en zag ook prachtige vergezichten.
Ik kwam in een zaal vol wezens, waar het zeer imposant en mooi was, en ik voelde dat dit geen gewone, lage demonen waren, maar wezens van een hooger orde. Ze zaten als in een senaat, ernstig en zwijgend.
Maar andere echte demonen lokten mij met sexueele verleidingen, lubrieke houdingen en woorden. Ik wist echter en zag ook dat ze in 't geheel geen sexe hebben. Ik zeide ook tegen een die mij verleiden wou: ‘je bent man noch vrouw’ Maar hij zeide dat dat geen bezwaar was. Eindelijk zag ik er, die klein waren en niet anders dan een groot oog, dat op den grond lag.

Des morgens was ik opgeruimd en goed in evenwicht.

dinsdag 17 januari 2017

Dorothee -- 18 januari 1994

Dorothee uit Duitsland was in 1993 veertien jaar oud.

18. Januar 1994
Ich habe im Moment zwei Schwärme. Also der erste ist nicht so heikel. Er heißt Micki. Er geht in die 13. Also mit meinem Bruder. Und das ist es auch. Ich könnte auch praktisch nicht mit ihm zusammen sein, weil sonst mein Bruder alles mitkriegen würde. Und wenn ich warte, dann hat er Abi und geht.

Der zweite Junge ist etwas ganz anderes. Er geht in meinen Jahrgang und ich habe ihn auf einer Fete in letzter Zeit kennengelernt. Zuerst fand ich ihn gar nicht so toll, nur Sabine war besessen von ihm. Aber heute hab ich mich in ihn verliebt. Er heißt Lars Schmidt, genannt Schmitti. Wenn Sabine das hier lesen würde!!!

Also heute nach Spanisch bin ich allein mit dem Fahrrad vom Schulhof und als ich beim Tor anhalten musste, ist meine Schultasche vom Gepäckträger gefallen. Ich hab nur gelacht, denn es war mir peinlich, weil er da noch stand, nachdem er mich gegrüßt hatte. Dann habe ich die Tasche nicht wieder richtig drauf gekriegt. Und dann bin ich über mein Fahrrad gestolpert, hab mich aber noch abgestützt. Es war mir so peinlich und als ich wieder aufsah, stand er neben mir und hat irgendwas gefragt, ob ich Hilfe bräuchte oder so. Ich hab wieder gelacht. Dann hat er gefragt, wo ich wohne! Vielleicht wollte er unbedingt wissen, wo ich wohne.

Ich will nicht fies sein, aber es würde Sabine recht geschehen, wenn sie das hier lesen würde, dann würde sie nämlich merken, dass sie total nicht anziehend auf Jungs wirkt. Das kommt von den Klamotten, sie kleidet sich so normal! Dann von ihrem hässlichen Gesicht, von ihrem ekligen Körper und vor allem von ihrem Charakter. Sie macht nie Witze, labert irgendwas, was keinen interessiert, hat Mundgeruch dabei, ist schlecht in der Schule, versucht verkrampft cool zu tun und lässt sich von ihren Eltern total unterdrücken. Sie ist so schlecht in der Schule, dass sie vielleicht abgehen muss. Ich trau mich keinem zu sagen, aber so supertraurig wäre ich gar nicht, weil sie manchmal so peinlich ist und außerdem hätte ich dann bessere Chancen bei Schmitti.

Ich liebe ihn so. Aber eigentlich habe ich überhaupt keine Chancen bei irgendwem. Es macht mich so unglücklich, dass ich keinen Busen habe. Das ist mein so ziemlich einziger wunder Punkt und das nutzt Sabine gelegentlich aus, weil ich sonst wirklich in allem besser bin.

Ich darf echt keinem was erzählen, sonst könnte Sabine was erfahren. Das ist echt hart. Aber ich habe bessere Chancen (na toll) bei ihm, weil er von Andy und Karsten weiß, dass sie ihn gut findet. Ha! Und er mag sie jetzt nicht mehr so gerne. Kein Wunder.

Aber Micki (süßer Name) ist auch sooooo süß, nur leider schon voll alt (19 Jahre), glaub ich. Ich kann mir irgendwie genau vorstellen wie es ist einen Jungen zu küssen. Aber ich möchte es so gerne mal! Naja, Ciao.

P.S. Habe am 3. Dezember 1993 meine Regel gekriegt.

zaterdag 14 januari 2017

Sigurd von Ilsemann -- 15 januari 1927

Sigurd von Ilsemann (1884-1952) was vleugeladjudant van de Duitse keizer Wilhelm II. Een ruime keuze uit zijn dagboeken is in het Nederlands vertaald als Wilhelm II in Nederland.

15 januari 1927
Terwijl de keizer [Wilhelm II] gemoedelijk in het Berghuis in het Amerongse bos zat, vertelde hij: 'Nowak, een zeer belangrijk, verstandig en interessant man, is momenteel in Doorn. Ik heb hem over veel belangwekkende zaken ingelicht. Daarbij zei hij tegen mij: "Toen ik in de vroegere omgeving van uwe majesteit informeerde hoe ik mij in Doorn moest gedragen, zei men mij in Berlijn dat ik zeker niet aan het woord zou komen. Uwe majesteit is immers altijd alleen aan het woord!" Nu ziet u eens hoe men over mij kletst.' De keizer vervolgde: 'Natuurlijk, als ik 's avonds in de rooksalon over cultuurmorfologie praat, weten de meesten daar niets vanaf. Het is daarom logisch dat ik veel praat.'
Met zulke onhandige vlijerijen probeert [de Tsjechische geschiedkundige] Nowak bij Z.M. in het gevlij te komen en dan loopt het natuurlijk uit op uithoren. Dat schijnt hem ook goed te lukken, want gisteren was hij enkele uren alleen met de keizer en voor vandaag is hij weer ontboden. Die zal wel alles te horen krijgen wat hij van de keizer wil weten. Ik herinnerde de keizer er vandaag in de aanwezigheid van Tschirschky nog eens aan dat Nowak al jaren geleden wilde komen. Hij werd echter afgewezen, omdat hij nadelig over Z.M. en de 9de november had geschreven. De techniek van zijn geschiedschrijving berust grotendeels op het uithoren van personen. Dommes heeft nu lang en zeer ernstig met Nowak gepraat en nu moet men afwachten wat hij over Z.M. zal schrijven. Hij wil een boek over het hele tijdvak schrijven.
Dommes pakte mij gisteren bij de schouders, schudde mij heen en weer en zei met een diepe zucht: 'Och, Ilsemann, hoe ontzettend moeilijk is het hier vaak in Doorn, ik zou het hier niet lang kunnen uithouden.' Hij zou steeds weer willen helpen, maar ziet hoe de majesteiten helaas niet geholpen willen worden en alleen zichzelf benadelen.

Anaïs Nin -- 14 januari 1934

Anaïs Nin (1903-1977) was een Franse schrijfster, die vooral bekend is vanwege haar dagboeken. Vertaling: Margaretha Ferguson. Het fragment gaat over haar eerste indruk van haar psychiater Otto Rank, met wie ze later een verhouding zou krijgen.

14 januari 1934
Ik voel me nu in staat een boek met schetsen te schrijven met alleen de menselijke essentie, die altijd vervluchtigt, met het materiaal dat niet in romans komt, met datgene wat de vrouw in mij ziet en bemint, niet waar de artiest mee moet worstelen. Een schetsboek zonder verplichting of continuïteit.
Ik zal [hier] nooit iets schrijven wat in 'Alraune', 'The Doublé' of de roman gesitueerd kan worden.
In geen ander boek dat ik nu schrijf kan ik het portret van dr. [Otto] Rank kwijt -en dit portret spookt door mijn hoofd, brengt me in de war terwijl ik aan de roman werk. Dit portret moet geschreven worden.

Portret van dr. Rank: Indruk van zijn scherpzinnigheid, alertheid, nieuwsgierigheid, zijn onvoorbereidheid. Het tegenovergestelde van de mechanische, automatische, kant-en-klare formulering. Een gevoel dat hij gaat scheppen, dat hij meteen voorbij de details kijkt, niet door middel ervan voortgaat. Het gevoel dat hij de verschillen en niet de overeenkomsten van mensen in aanmerking neemt; en dit heeft hij ook letterlijk zo gezegd. Indruk van duidelijk mentaal avontuur met hem. De gloed die hij eraan geeft, alsof hij net als ik de grote opwinding voelt die ontstaat bij mentale avonturen, expedities en schermutselingen. Hij geniet ervan. Deze intense mentale activiteit en het daarvan genieten nam mijn allesoverheersende fixatie met verdriet weg, die verschrikkelijke en neurotische knoop die je verstandelijke vermogens tot een vicieuze cirkel bindt.
Ik voelde meteen lucht, ruimte, beweging, energie, vreugde, vreugde over het ontdekken, het waarnemen, het inzien, de vreugde over de enorme ruimte van zijn geest. De elegante behendigheid en gebundelde kracht. De snelle kleurwisse-lingen van zijn stemmingen. Het snelle ritme van zijn gedachtengang, omdat die intuïtief en subtiel is.
Ik vertrouw hem.
Ik vertrouw hem de waarheid toe, die ik zo zelden prijsgeef. Aan hem wil ik die werkelijk prijsgeven.
Ik registreer een intelligentie die door gevoel helderziend is geworden. Ik registreer een kunstenaar.
Ik vertel hem alles. Hij scheidt mij niet van mijn werk. Integendeel. Hij krijgt vat op mij via mijn werk.
Hij kent het conflict al waar ik mee worstel. Hij weet dat ik met Vader en met Hugh wilde breken, om moedig bij Henry te gaan wonen. Hij weet dat ik bang ben dat ik gek word. Hij weet alles over het dagboek.
Als ik bij hem wegga ben ik verdoofd door de gewaagde zet, die zo raak was aangekomen. In één klap. Ik loop beroofd van het dagboek, dat ik zelf ben. Hij zegt dat ik hem deze eigen ik gegeven heb om te bewaren, te herstellen en heel aan me terug te geven.
Ik ben zo volledig aan hem overgeleverd. Het is ongelooflijk. Hij heeft me gevraagd niet over de analyse te schrijven omdat ik dan als het ware op een vluchtheuvel zou staan. Hij heeft zo snel de rol van toevlucht die het dagboek speelt begrepen, de rol van een personage dat door met mij in dialoog te zijn me zou kunnen helpen de invasie van de eigen ik te weerstaan. Hij heeft begrepen wat een schild het dagboek om mij heen is, wat een wapen van verdediging. Maar hij heeft ook begrepen dat het de waarheid bevat, en dat ik deze waarheid, waarvan ik voel dat die ergens verteld moet worden, hem kan vertellen, aangezien ik het in het dagboek heb geschreven dat hij gehouden heeft. Ik sprak tegen Rank zoals ik tegen mijn dagboek spreek.
Hij heeft zo'n blijde glimlach als hij een ontdekking doet. Ik wil dat hij triomfeert. Ik voel zijn sympathie, die ver reikt. Ik kan hem alles vertellen. Volgens mij stuitte hij meteen op de essentiële punten. Het dagboek en mijn Vader - hun verband. Hij begon heel subtiel een gesprek over het thema van de Dubbelganger, waarin hij meer zei dan in zijn boek, Don Juan: Une étude sur le doublé, waarin hij uitweidde, uitbreidde, het onderwerp vanuit een groot aantal verschillende aspecten aanroerde. Zei als eerste dat ik het dagboek had geschreven om mijn Vader te vervangen, waarbij ik mijn Vader ook onbewust imiteerde en mij met hem identificeerde. Zei dat mijn lesbische neigingen waarschijnlijk meer van geestelijke dan lichamelijke aard waren, veroorzaakt door identificatie met Vader. Dagboek komt dus voort uit de behoefte een verlies goed te maken, een leegte te vullen. Ik noem het dagboek, langzaam maar zeker, een personage; dan verwar ik het met de schaduw, mon ombre (mijn Dubbelganger!) met wie ik ga trouwen...

donderdag 12 januari 2017

Martha Feitsma -- 13 januari 1923

Martha Feitsma (1907-1944) was een Leeuwardens meisje van joodse komaf. Ze overleed in Auschwitz. In 1922/'23 hield ze een dagboek ("Uit mijn bakvischtijd") bij.

Dond. 11 Jan. Misselijk weer. De hemel transpireert in 1 stuk door. Thuis gebleven. Werk gemaakt. Welterusten. totdat… Moeilijk Deutsch proefwerk gehad. Om 7 uur werd er gebeld en Meneer de Vries van de Eewal aangekondigd. Ik kreeg een hoofd als een rooie kool en lispelde maar iets toen hij me goedendag zei. Ik bemerk dat ik nog niets van hem verteld heb. Die hij is de bewuste jongeling die ik voor ’t bal gevraagd heb. Dinsdag heb ik hem de volgende brief geschreven:
Mijnheer,
Als leerlinge van de Meisjes HBS heb ik de vrijheid U beleefd te vragen of U op het schoolbal dat 17 Februari gehouden wordt m’n cavalier wilt zijn.
Uw gunstig antwoord gaarne tegemoetziende
Hoogachtend
Martha Feitsma.
Ik heb in de brief heel netjes U gezet maar we zeggen je tegen elkaar. Hij valt me 100% mee. Ik vind hem wel leuk! Hij is wel een uur bij ons geweest en ik ben doodsbenaauwd dat ik helke minuut een stommiteit heb begaan. Maar enfin: Schwamm darüber! ['zand erover']

Vrijdag 12 Jan. Doodgewone dag. Om 12 uur zijn Netty en ik naar de markt gegaan en hebben daar 2 prachtige ? vazen gekocht voor 2 kwartjes. Die vazen moet ik breken in het tooneelstukje. Verder niets.

Zaterd. 13 Jan. Lieske, een naaister was bij ons om  m’n baljurken te veranderen. Voor m’n witte komt een nieuw bandfluweel en m’n rose is zóó leelijk dat hij niet vermaakt kan en mag worden. In m’n witte zit een tamelijk hooge hals en daar wil ik een lage hals van hebben. Moe wil het niet maar Lieske doet het in stilte. Ik krijg een schattige fluweelen jurk met een eivormige hals zóó.









Oom Max is vanavond gekomen om Grootmoe morgen naar Amsterdam te brengen.

woensdag 11 januari 2017

Arnold Heilbut -- 12 januari 1941

Arnold Heilbut (1922-1941) hield in het eerste oorlogsjaar een dagboek bij. In 1941 werd hij opgepakt en overleed korte tijd later in Mauthausen.

Zondag 12 Jan.
Vanochtend is [broer] Walter met zijn hoofd door een ruit gevallen. Er is hem gelukkig niets gebeurd, omdat hij een handdoek om zijn hoofd had, opdat zijn haar zou zitten. Maar de ruit was stuk, en we konden vandaag geen nieuwe krijgen. We hebben nu het raam losgehaald, er aan weerskanten karton overheen gedaan, en het er weer in gezet.
Vanmiddag waren we weer met een heel stel gaan schaatsenrijden, Hanna en Ernst waren er natuurlijk ook bij. Het was reuzen gezellig. Ik moet toch eens met Hanna spreken, zo gaat het niet, zoals op het ogenblik.
Het vriest nu nog een paar graden. Ik ben benieuwd hoelang het weer vriezend blijft. Vlees hebben we nog, iedere week genoeg.

Maandag 13 Jan.
Het dooit flink op 't moment, maar ik geloof dat er nog weer een vorstperiode zal komen.
Gisteren vertelde ik in het bijzijn van H. en Ernst, dat Zondagavond waarschijnlijk weer een volksconcert zal zijn. H. wou er erg graag naar toe. Vandaag had ik zekerheid dat dit concert zou zijn. Ik heb Hanna gevraagd of ze zin had om mee te gaan. Maar ze zei dat ze geen zin had; en gister dan?! Ik moet haar werkelijk eens spreken.

dinsdag 10 januari 2017

W.T. Stead -- 11 januari 1880

W.T. Stead (1849-1912) was een Britse dagbladuitgever. Op deze site staan brieven en dagboekfragmenten van zijn hand.

January 11, 1880
[...] I am filled with grave misgivings when I look back upon my married life, chiefly on account of the absence of direct religious work for God and man. Emma, I feel instinctively, has grown cold from lack of Christian work. I also have lacked that evangelical fervour, that craving anxiety for the souls of others that ought to characterise all Xians. Emma would have felt less lonely if she had gone about with tracts, taught classes or in other ways gone about doing good. [With a string of babies and untrustworthy help and a rather trying husband] Worship has again been a sad failure. We must sing, come what may of baby, and I must say a few words on the reading, come what may of my other work. Bible reading again has been a sad failure. This year I have more time, having a new sub-editor. Part of leisure should be devoted to Emma and the children and the Bible. I have begun on Sunday afternoons to tell them the story of Christ's life. They are good listeners. Dear little things. Emma is going to teach them and I must help her. She needs a helper, a stimulus, support, and I waste my strength so much on other things that I have none left. I must talk more, read more, and suggest more reading for her.

I have also grieved my wife deeply this year by a fortnight's flirtation with a scotch lassie who came over to spend the holidays with us. It was a passing folly. I liked the girl very much and like her still. She was a good listener, had good spirits, good complexion and told me her troubles. I kissed her a good deal more than was wise or right, but I was on my holidays and had better spirits and was more in the mood for any kind of fun than I had been for long. It was in driving about in the phaeton that it all happened and at a farewell visit to Keswick. But I had no idea my wife was so grieved about it till long alter the girl had returned to Scotland and the baby was born. It was a mistake, and I am sorry for the girl, because my wife deprecates the continuance of the correspondence, and I cannot explain.

With regard to Madame Novikoff, I sin no more in relation to her. I am still deeply attached to her and would do anything for her, but I no longer love her with that sinful passion the memory of which covers me with loathing, remorse and humiliation. Poor body, she is much shattered, has aged much in the last two trying years and has no longer the self­control she had. She is now getting out her book - almost every line of which I wrote in draft for her, copied with corrections, revisions and rewritings, and all of which I have repeatedly revised in proof from MSS. I think her book will be useful. She is passion­ately devoted to it. She suspects the change that has taken place in me and resents it. But as I am the same in all respects to her cause, all except the fever-blistering passion directed to her, I manage to scrape through without inflicting upon her the pain which I dread. I love her intensely, but no longer as a second wife. I am disgusted with myself for having to confess a change, which nevertheless is right. The wrong rises in the passion. And yet who could help? God pardon the weakness of his erring child. My hope that I might be the means of leading her to a trustful faith and hope in God and his Christ is dimmed by the damning memory of my own weakness in having so far succumbed to the temptation of the devil.

[... lees verder]

zaterdag 7 januari 2017

Hendrik Haecxs -- 8 januari 1648

• Hendrik Haecxs (?-?) was een koopman en lid van "den hoogen raad van Brazilië" van 1645-1654. Zijn dagboek uit die jaren is te lezen bij de dbnl.

Martis den 7 ditto.
De wint Z., aengenaem weer, en quamen verscheijden schippers en officieren clagen, dat het volc in meest alle de schepen soo instorteden en seer subijt stierven, principael het Schip ‘Den getrouwen Herder’, die maer 60 soldaten op hadde, waervan bereijts 28 in de koije, sonder te hebben chijrurgijn ofte eenige medicamenten. Derhalven den Doctoor en Chijrurgijn van ons Schip derwarts gesonden en op alles voor die tijt sooveel ordre gestelt als doenlijc; ooc wert desen dach wederom een boot met water gehaelt. Naer den middach quam een seer groot Engels schip van boven uijt de Riviere heen en weer door onse vloote laveren en voer sonder ijets te seggen wederom naer boven. Wat sijn intentie was en conden niet weten, dan onse waterhaelders rapporteerden, dat de spraecke aen landt ginck, als wilden wij met onse vloote tot assistentie van den Coninck naer Wicht loopen, waeruijt quaet bedencken genomen en allen Capitainen gewaerschout wel op haer hoede te wesen.

Mercurii den 8 Januarii.
Den Wint Z.W. met redelijck aengenaem weer. Haelden ons laetste water en, alsoo bespeurt wiert dat de soldaten liever in haer vuijlicheijt en stanc souden willen smooren, als sich selven te willen kuijssen en reinigen, is aen alle schippers en officieren scherpelijck belast, de schepen van binnen ten minsten alle 3 dagen eens te laten spoelen en met wat asijn besproeijen.

vrijdag 6 januari 2017

C. Buddingh' -- 7 januari 1969

C. Buddingh' (1918-1985) was schrijver en dichter. Hij publiceerde vijf boeken met dagboeknotities.

7-1
De verjaardag van mijn moeder. Als ze nog had geleefd, zou ze 89 zijn geworden. Ze kon schitterend vertellen, over haar jeugd in Overijsel, haar jaren als huishoudster bij 'de oude heer Mensing' in Rotterdam (aan de Schiekade). Een van de weinige dingen die ik betreur is nog altijd, dat we dat niet op een band hebben opgenomen. Wat al vroeg diepe indruk op mij maakte, was dat meneer Mensing wel eens bezoek kreeg van Dr. Dyserinck, 'die een boek over Betje Wolff had geschreven'. Later heb ik zijn naam opgezocht - en gevonden - in Ter Laan's Letterkundig Woordenboek. Hij moet toen ook al een oude man zijn geweest.

Ik weet nog steeds niet of het nu prettig of afschuwelijk is, dat er zoveel door je heen gaat, dat niet de moeite waard is genoteerd te worden.

De telefoon is toch een mooie uitvinding. Gisteravond belden Gerard en Kees van Iersel op. Wat ze zeiden was natuurlijk wel van praktisch belang, maar kwam er toch eigenlijk minder op aan: het was gewoon heel erg plezierig om hun stem weer eens even te horen.

Upton Sinclair: The Jungle. Een van de eerste boeken -'literaire' boeken dan— die ik in het Engels las, destijds 'voor mijn eindexamen', toen ik in de vierde klas zat, geloof ik en ik dus vijftien was. Er moet me ongetwijfeld het nodige zijn ontgaan, maar ik herinner me nog wel, dat ik diep onder de indruk was. Ik vraag me af hoe ik er nu over zou denken. (Het is overigens bij dit ene boek van Sinclair gebleven, ik heb later nooit meer aanvechting gehad nog eens iets van hem te lezen.) Het zegt ook wel iets voor mijn liefde voor het Engels - ook al in die tijd - dat ik vrijwillig zo'n dik boek attakeerde; voor het Duits, weet ik nog wel, zocht ik altijd zo dun mogelijke boekjes uit, o.a. Siddhartha, van Hermann Hesse, waar ik totaal niets van snapte. Ik herinner me nog dat ik er voor de klas over moest vertellen en daar bijzonder weinig van terechtbracht. Maar wat gebeurde er dan in, waar ging het dan over, wilde mijn Duitse leraar weten. 'Dass es keine Zeit gibt,' hoor ik mezelf nog benauwd antwoorden. Jan Lecker knikte begrijpend en gaf me zelfs nog een voldoende, geloof ik! Maar dat was dan ook in de tijd dat ik weinig of geen kwaad meer bij hem kon doen. Een enkel jaar daarvoor had hij nog gevraagd: Jezus, jochie, jij hebt toch niet meer broertjes of zusjes?' Zo kan het verkeren - ook op de middelbare school.

Vandaag de dagboeken van Hebbel besteld, waarover Adriaan Morriën een paar jaar geleden zo enthousiast schreef in Litterair Paspoort. Ik hoop dat ze gauw arriveren. Vijftig jaar worden doet je toch wel iets, meer dan ik voor die tijd had vermoed. Vroeger dacht ik eigenlijk nooit na over mijn leeftijd, maar sinds ik Abraham heb gezien, zoals dat nog algemeen wordt genoemd, zelfs vrij vaak. Je beseft opeens datje wel met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid aan kunt nemen, datje de grootste helft vanje leven achter je hebt. En dat is niet zo'n aangenaam idee. Overigens: de streefdatum blijft voorlopig 2000.

Waarschijnlijk doordat ik even aan Theo Sontrop dacht en daardoor - via de door mij genoteerde anekdote die hij me vertelde - aan Toulouse-Lautrec, kom ik weer op het thema 'dwergen'. Brewer's Dictionary geeft een lijst van 'beroemde dwergen', 'with their reputed heights', die ik hier overnemen wil:

Alberich (q-v.), the dwarf of the Nibelungenlied. Andromeda and Conopas, each 2 ft. 4 in. Dwarfs of Julia, niece of Augustus.
Bebe, or Nicholas Ferry, 2 ft. 9 in. A native of France (1714-37). He had a brother and sister, both dwarfs.
Boruwlaski (Count Joseph), 3 ft. 3 in. at the age of thirty (d. 1837).
Buckinger (Matthew), a German, bom 1674. He was born without hands, legs, or feet. Facsimiles of his writings are amongst the Harleian mss.
Che-mah (a Chinaman), 2 ft. 1 in., weight 52 lb. Exhibited in London in 1880.
Colobri (Prince) of Sleswig, 2 ft. 1 in., weight 25 lb. at the age of 25 (1851).
Conopas, See Andromeda, above.
Coppernin, the dwarf of the Princess of Wales, mother of George III. The last court dwarf in England. 
Crachami (Caroline). Born at Palermo; 1 ft. 8 in. at death. (1814-1824.) Exhibited in Bond Street, London, 1824.
Decker or Duvker (John), 2 ft. 6 in. An Englishman (1610).
Fairy Queen (The), 1 ft. 4 in., weight 4 lb. Exhibited in Regent Street, London, 1850. His feet were less than two inches.
Gibson (Richard), a good portrait painter (1615-90). His wife's maiden name was Anne Shepherd. Each measured 3 ft. 10 in. Waller sang their praises: -
    Design or chance makes others wive,
    But nature did this match contrive.
Hudson (Sir Jeffrey). Born at Oakham, Rutland; 3 ft. 9 in. at the age of thirty (1619-82); he figures in Scott's Peveril of the Peak.
Jarvis (John), 2 ft. Page of honour to Queen Mary (1508-56).
Lolkes (Wybrand), 2 ft. 3 in., weight 57 lb. Exhibited at Astley's in 1790.
Lucius, 2 ft., weight 17 lb. The dwarf of the Emperor Augustus.
Magri (Count Primo). See Warren, below.
Marine (Lizzié), 2 ft. 9 in., weight 45 lbs.
Midgets (Thé). Lucia Zarate, the elder sister, 1 ft. 8 in., weight 4f lb. at the agé of eighteen. Her sister was a little taller. Exhibited in London, 1881. Miller (Miss), of Virginia, 2 ft. 2 in.
Mite (General), 1 ft. 9 in. (weight 9 lb.) at the age of seventeen. Exhibited in London, 1881.
Nutt, Commodore. See Tom Thumb, below.
Paap (Simon). A Dutch dwarf, 2 ft. 4 in., weight 27 lb.
Sawyer (A.L.), 2 ft. 6| in., weight 39 lb. Editor in 1883 etc., of the Democrat, a paper of considerable repute in Florida.
Stoberin (C.H.), of Nuremberg, 2 ft. 11 in. at the age of twenty.
Stocker (Nanette), 2 ft. 9 in. Exhibited in London in 1815.
Strasse Davit (Family). Man 1 ft. 8in.; woman 1 ft. 6in.; child, at age of seventeen, only 6 in. Embalmed in the chemical library of Rastadt.
Teresia (Madame). A Corsican, 2 ft. 10 in., weight 27 lb. Exhibited in London 1773.
Tom Thumb (General), whose name was Charles S.Stratton, born at Bridgeport in Connecticut, u.s.) 1838-83). Exhibited first in London in 1844. In 1863 he married Lavinia Warren, and was then 31 in. in height, she being 32 in. and 21 years old. They visited England in the following year with their dwarf son, Commodore Nutt.
Wanmer (Lucy), 2 ft. 6 in., weight 45 lb. Exhibited in London, 1801, at the age of forty-five. Warren (Lavinia). See Tom Thumb, above. In 1885 she married another dwarf, Count Primo Magri, who was 2 ft. 8 in.
Wormberg (John), 2 ft. 7 in. at the age of thirty-eight (Hanoverian period).
Xit was the dwarf of Edward VI.
Zarate. See Midgets, above.

Juist door de droge opsomming, met maten, gewichten, 'exhibited at', etc. is dit van een nauwelijks te overtreffen gruwelijkheid. Ja, het was me het wereldje wel, vroeger.

Spreekwoorden aangepast aan de mode van de dag. Een heel mooie vind ik nog altijd Paul Snoeks: 'Schoenmaker, blijf van haar leest.'

Het zijn vaak de standaardmensen, die het hardst schreeuwen over de gelijkschakeling van deze eeuw.

donderdag 5 januari 2017

Alexander Ver Huell -- 6 januari 1863

Alexander Ver Huell (1822-1897) was een nederlandse tekenaar en schrijver. Uit: Het dagboek van Alexander Ver Huell 1860-1865.

6 Jan.
Gisteren heeft Immerzeel mij zijn schilderij gebragt, het onderwerp gewijzigd. Een gezicht aan den dyk van Wageningen naar Rhenen, (de plaats van den doorbraak) met het torentje van Wageningen in de verte. - Hij heeft zoozeer zijn best gedaan, de schilderij is zoo frisch en harmonieus dat ik hem nog ƒ25 boven de ƒ100 heb geöffreerd. - ook eenige van mijn werkjes die hij mij gevraagd had. - Ik heb den Hr. André de la Porte met een briefje genoodigd om een andere allerliefste schilderij, een manenschijn te komen zien die Immerzeel mede had gebragt om eens te laten beoordelen. - opzettelijk bragt ik hem met den H.r A. de la P. in aanraking omdat deze een kunstauthoriteit is, praeses van het Teekengenootschap [Het Teeken- en Bouwkundig Genootschap ‘Kunstoefening’] enz: en dus het goeye schildertje van nut kan wezen. -

Voor het werk van zijn vader, den schrijver van het Leven der Schilders, bouwstoffen verzamelend, is hij met veel schilders in kennis gekomen en verhaalde hij mij allerlei anecdoten uit den kunstwereld. - o.a. dat Schelfhout (de Winter-schilder) een schrikkelijk ongemanierd, onbeschaafd mannetje is, pratende met een allerplatst Haagsch acccent, die hem bij zijn eerste ontmoeting zeide ‘Ja, vi je dat nou nog al niet één net blaauw jassie, da'k hier aan hip: ja da kosj me ook ƒ15; dat noeme ze nou, “bleu de Fransj.” Koekoek, den landschapschilder zeide hij dat een allergemeenste vent was, en zijn vader een burgerkerel die zich op gezette tijden bezoop 'en op marktdagen te Nijmegen de Roomschen trachtte te bekeeren en dan dat bekeeringswerk meestal met een vechtpartij deed eindigen.
_____

De teekenmeester van Imz.s vader was een O. [?] te Dordrecht. Op een reisje naar Dort ging de oude Imm.l dien grijzen kunstenaar eens bezoeken. -

“Nu moet je toch mijn schilderwerk eens zien.” zeide de zeventigjarige man tot zijn ouden leerling, en plaatste achtereenvolgens 4 schilderijen voor hem ter bezigtiging. - “Wat zeg je daar nu van?” vroeg hij den H.r I. die van de ongelukkige croutes+ niet veel zeggen kon. - Eindelijk riep de oude man uit. “Jij zegt er niets van, omdat je me de waarheid niet zeggen wilt. - maar wil ik je eens zeggen wat het zijn? het zijn prullen, prullen! ik ben een prulschilder, ik kom er nooit, en ik zal een prulschilder sterven!” Van den acteur Schouten+ die altyd de valsche rollen onder Hoedt en Bingley vervulde verhaalde hij mij dat deze steeds zonder geld was en diep in schulden stak. In den omgang had hij steeds zijn acteursstem en gebaren. Een zoon van hem en jongen van 15 jaar, en allerongelukkigst sujet stierf. Het was een zegen voor hem - maar Scholten riep steeds met zijn toneel-stem uit “Hij is niet meer! Hij is thans bij zijne Moeder! daarboven”! waar ook ik weldra hoop te zijn!’ Maar de kist te betalen, vergat hij! - De arme tim-+merman na twee jaren te vergeefsch gewacht te hebben, ging eindelyk zijn nood klagen bij de Directeurs Hoedt en Bingley, die hem zeiden ‘morgen, Zat.g, om 12 uur krijgt Scholten zijn geld - welnu ga dan bij hem, om een uur of één, dan zal hij je je geld wel geven’ - Het mannetje gaat om één uur, vindt Scholten, zittende in zijn oude Chambrecloack, die hem, altijd met zijn verraders stem vraagt. ‘Wat wilt gij?’ De timmerman op bedeesde toon, spreekt hem van ‘het kistje - twee jaar geleden - neem niet kwalyk meneer - dat ik voor uw zoontje...’ Scholten, opstaande, drappeert zich in zijn chambrecloack, doet drie stappen door de kamer, steekt zijn rechterhand uit en roept met daverende stem ‘Ontaarrrde! durft gij een Vaderrr aan den dood herrinnerren van zijn éénig kind!’ en doet den verschrikten timmerman hals over kop de trap af stuiven. -
_____

- Straks kwam Imm. mij zeer bedanken voor mijne aanbeveling die ten gevolge had gehad dat de Hr. A. de la Porte zijn maneschijn voor ƒ100 heeft gekocht.

woensdag 4 januari 2017

Robert Falcon Scott -- 5 januari 1911

Robert Falcon Scott (1868–1912) was een Brits marineofficier en ontdekkingsreiziger, die beroemd is geworden als leider van twee expedities naar Antarctica. Tijdens zijn tweede expeditie kwam hij samen met zijn vier metgezellen om het leven. Het onderstaande fragment komt uit zijn expeditiedagboek.


Thursday, January 5.--All hands were up at 5 this morning and at work at 6. Words cannot express the splendid way in which everyone works and gradually the work gets organised. I was a little late on the scene this morning, and thereby witnessed a most extraordinary scene. Some 6 or 7 killer whales, old and young, were skirting the fast floe edge ahead of the ship; they seemed excited and dived rapidly, almost touching the floe. As we watched, they suddenly appeared astern, raising their snouts out of water. I had heard weird stories of these beasts, but had never associated serious danger with them. Close to the water's edge lay the wire stern rope of the ship, and our two Esquimaux dogs were tethered to this. I did not think of connecting the movements of the whales with this fact, and seeing them so close I shouted to Ponting, who was standing abreast of the ship. He seized his camera and ran towards the floe edge to get a close picture of the beasts, which had momentarily disappeared. The next moment the whole floe under him and the dogs heaved up and split into fragments. One could hear the 'booming' noise as the whales rose under the ice and struck it with their backs. Whale after whale rose under the ice, setting it rocking fiercely; luckily Ponting kept his feet and was able to fly to security. By an extraordinary chance also, the splits had been made around and between the dogs, so that neither of them fell into the water. Then it was clear that the whales shared our astonishment, for one after another their huge hideous heads shot vertically into the air through the cracks which they had made. As they reared them to a height of 6 or 8 feet it was possible to see their tawny head markings, their small glistening eyes, and their terrible array of teeth--by far the largest and most terrifying in the world. There cannot be a doubt that they looked up to see what had happened to Ponting and the dogs.

The latter were horribly frightened and strained to their chains, whining; the head of one killer must certainly have been within 5 feet of one of the dogs.

After this, whether they thought the game insignificant, or whether they missed Ponting is uncertain, but the terrifying creatures passed on to other hunting grounds, and we were able to rescue the dogs, and what was even more important, our petrol--5 or 6 tons of which was waiting on a piece of ice which was not split away from the main mass.

Of course, we have known well that killer whales continually skirt the edge of the floes and that they would undoubtedly snap up anyone who was unfortunate enough to fall into the water; but the facts that they could display such deliberate cunning, that they were able to break ice of such thickness (at least 2 1/2 feet), and that they could act in unison, were a revelation to us. It is clear that they are endowed with singular intelligence, and in future we shall treat that intelligence with every respect.
[...]

dinsdag 3 januari 2017

Benedictus van Doninck -- 4 januari 1916

Benedictus van Doninck (1858-1940) was een Belgische priester en abt. Tijdens de Eerste Wereldoorlog hield hij een dagboek bij.

Dinsdag 4 januari 1916 (dag 520)
In ons bosje is het werkvolk begonnen de struiken uit te roeien der door de Belgische genie afgezaagde bomen in de kruisdreven.
Placidus gaat een bezoek brengen aan madame Cammaert, die al enige dagen ongesteld is. Deze vertelt hem dat Karl uit Engeland weg is en te Hulst verblijft bij Wittock. Item dat de gemeente ons schadeloos zal stellen voor licht en vuur, door de Duitsers bij ons verbruikt. Item dat de burgemeester naar Antwerpen is gaan zien of het hoofdkomiteit niet beter voor Bornem gaat zorgen. De nijverheidsgemeenten krijgen groter rantsoen dan de boerengemeenten, en Bornem wordt onder deze laatsten gerekend dat zich zelve kan helpen. 5.000 mensen die steun nodig hebben!
In het gasthuis was de "Schuit” wegens een operatie aan z’n oog, die waarschijnlijk zal verloren zijn.
De Duitse soldaat, die bij Pol Schuim met nieuwjaar zo erg werd toegetakeld, dat hij te Puurs aan z’n wonden is bezweken, was een Elzasser. Hij had de Vlaamse Leeuw en de Brabanconne gezongen en was daarom door n’en echte Pruis (uit de abdij kazerne) straffeloos "gemanregeld!"
Te Temse heeft een Duitser die op wacht stond zijn geweer en overjas in z’n wachtkotje gezet en is de Schelde ingesprongen en verzopen. Die "gemüner” schijnen het beu te worden. Ook te Antwerpen, uitgenomen parade-mannen die zich vrij kopen van ’t front.
Geen kanon gehoord.

zondag 1 januari 2017

Julien Green -- 2 januari 1946

Julien Green (1900-1998) was een Amerikaans-Franse schrijver. Fragmenten uit zijn dagboeken zijn door Greetje van den Bergh vertaald als Journaal 1946-1976.

2 januari 1946
Pater Couturier zegt dat er gevallen vermeld worden van gevangenen die in kampen ter dood gebracht zijn omdat ze werden betrapt terwijl ze aan het bidden waren. Als dat waar is, is het heel opmerkelijk. Het bewijst in elk geval dat de Duitsers inzagen hoe uitzonderlijk belangrijk deze bovennatuurlijke handeling is.
Terwijl ik met pater Couturier foto’s van schilderijen bekeek, maakte ik hem er naar aanleiding van de Narcissus van Poussin opmerkzaam op dat benen bij de schilders uit de zeventiende eeuw niet dezelfde vorm hadden als ze in de eeuwen daarvoor hadden gehad en als ze later zouden krijgen, in de tijd van David bij voorbeeld. Er bestaat een anatomische mode, die niet alleen maar het gevolg is van de stijl waarin een schilder of beeldhouwer werkt. De leerling Bayard die voor de Romulus in De Sabijnse maagdenroof poseerde was anders gebouwd dan de mannen bij Puget. Nog frappanter is het verschil tussen de gezichten in de ene of de andere tijd. Je ziet in Frankrijk weliswaar koppen uit de middeleeuwen, en andere die pas duidelijk worden, pas hun volle betekenis krijgen als je ze in gedachten een pruik uit de tijd van Lodewijk XIV opzet, maar ik heb altijd de indruk gehad dat het achttiende-eeuwse type dominant is, terwijl ik geen Duitser kan zien zonder te moeten denken aan de beelden in de dom van Naumburg of aan sommige portretten van Dürer.


Julien Green (1900-1998) was een Amerikaans-Franse religieus ingestelde schrijver. In zijn dagboek “legt hij zijn dagelijkse ervaringen vast en discussieert hij met zichzelf over gebeurtenissen die schijnbaar geheel buiten de actualiteit vallen maar die in zijn visie juist wezenlijke betekenis krijgen”.

Vladimir Petsjerin -- 1 januari 1845

• Vladimir Petsjerin (1807-1885) was een Russische politiek denker, schrijver en dichter. Dagboeknotities van zijn hand zijn (door Tom Eekman) in het Nederlands vertaald onder de titel als Van over het graf.

1 januari 1845
Na een goed verlopen zeereis van twintig uur voeren wij de Theems op, en gingen aan land - op één januari 1845 om drie uur ’s middags. Onvergetelijke dag en tijd! Die moesten met gouden letters in de tafelen van mijn leven worden gegrift.
Na de (ook voor toenmalige begrippen) kleine steden op het vasteland als Berlijn, Brussel en Luik deed Londen me versteld staan door zijn enorme omvang; alles was hier kolossaal-majestueus. Het was een onmetelijke woestijn, een grenzeloze oceaan. Ik raakte er helemaal de kluts kwijt en [...] zat al die tijd in het hotel en durfde de Londense oceaan niet op te gaan.
Het leek of mijn hele oude zin voor avontuur me verlaten had. Eén keer slechts ging ik in gezelschap van de heer Lima een Poolse dichter opzoeken (de naam is me ontschoten), voor wie ik een boodschap van de Opstandingsvaders (Pères de la Résurrection) in Parijs had. Enige Poolse officieren met littekens van wonden, opgelopen in de dappere strijd ‘voor het vaderland, waren geestelijken geworden en hadden op de feestdag van Christus’ opstanding iets als een monniksorde gesticht; maar achter die naam van opstanding verborgen zij een ander, geheim doel: dat van opstanding van Polen. Als dank voor de welsprekende en patriottische woorden van de dichter stuurden zij hem via mij een brief met een pen in een kralen koker. Die pen was ik kwijtgeraakt – ik bezorgde hem alleen de brief.



Vladimir Petsjerin (1807-1885) verliet Rusland in 1836 om er nooit meer terug te keren. Hij eindigde na lange omzwervingen als kapelaan in een ziekenhuis in Dublin. In zijn autobiografie figureren “tal van intrigerende revolutionaire activisten van de tweede garnituur, alsook oplichters en avonturiers, kleine burgers, proletariërs en verknipte monniken”.

Noël Coward -- 31 december 1962

Noël Coward (1899-1973) was een Britse toneel- en musicalschrijver. Uit The Noël Coward Diaries.

Monday 31 December
Tomorrow 1963 begins and today 1962 is expiring in a splutter of gossip. The Duke of Windsor has been attacked in the Press for having hob-nobbed with Hitler in the late thirties. Secret papers have disclosed his pro-Nazi perfidy which, of course, I was perfectly aware of at the time. Poor dear, what a monumental ass he has always been! William Somerset Maugham has adopted Alan Searle as his son and is suing Liza under French law for, apparently, everything he has given her. It really is very silly indeed and he is making a cracking fool of himself. The newspapers are sending him up sky-high, of course. Perhaps it is not a good idea to live quite so long.
The Chevreau d'Antraigues' party was fairly disastrous but mercifully brief. Marlene was in a bad temper at having to go and wasn't very gracious. As a matter of fact, the whole thing was a bore. Marti [Stevens] and Kay [Thompson] arrived from Rome, Graham from London. We have descended the mountain several times on luges and bob-sleighs, not really at breakneck speed because the snow is too soft. We fly to London tomorrow.
Sail Away is not doing well and Harold Fielding is threatening to put the notice up. I don't somehow think he will just yet. It's very disappointing. It has the aura of success about it but actually has never played to smash business. Perhaps I really am getting too old and out of touch. I can't really believe this but I suppose there are several pointers. The score and lyrics of Sleeping Prince so far show no signs of hardening arteries. I intend to have a careful period of introspection in Jamaica. In these cold airs three-quarters of my energy is occupied in fighting the temperature.
Queen Marie-Jose, Princess Marie Gabriella and Prince Peter of Greece came to lunch on Thursday. It was all very amiable and comme il faut. I've been seeing a lot of place-cards lately. I am reading an American novel, Another Country by James Baldwin. It is filled with every imaginable four-letter word and pages of pornography. I look with dismay at the jangling world around me, at the close of this clamorous year. How much longer can all this lack of control, non-discipline, self-indulgence and wild futility last? The books I like to read, the music I like to hear, the paintings I like to see all belong to the past. This is really old age, I suppose. And yet there is a margin for doubt. I never liked formlessness, bad manners, obscurantism and vulgarity even when I was young! Hail 1963!