woensdag 6 juli 2016

Marie Bashkirtseff -- 6 juli 1881

Marie Bashkirtseff (1858-1884) was een Oekraïense schilderes, die na haar dood - ze overleed aan tbc - vooral bekend is geworden door haar dagboek, dat als Waarom zou ik liegen in het Nederlands vertaald is (door Marianne Kaas).

Woensdag 6 juli. – Mijn schilderij is af en het is beter dan wat ik tot dusverre heb gemaakt, de kop vooral, die ik driemaal helemaal heb overgedaan. Maar doordat ik niet zorgvuldig genoeg heb getekend, blijkt dat de arm een beetje te kort is en dat er iets onhandigs is in de pose. Welnu, die fouten zijn onvergeeflijk, gezien het feit dat ik genoeg in mijn mars heb om ze te vermijden. Verscheidene malen zou ik het daarbij hebben gelaten, want uiteindelijk had ik evengoed verschillende studies kunnen maken als die te korte arm voltooien. Ik had steeds de hoop dat mijn vader het van me zou kopen; aangezien hij me geen enkel cadeau had gegeven en ik hierheen ben gekomen... Maar het ziet er niet naar uit dat dat ervan komt.
Er is jaarmarkt in het dorp, we gaan erheen en vermaken ons met het werpen naar de menigte van alle snoepjes die we kunnen vinden; net de confetti op het carnaval. Er ontstaat een fraaie groepsbeweging, alle handen worden tegelijkertijd uitgestrekt, iedereen stort zich op de grond, net een menselijke golf.
Een menigte is iets prachtigs.

Donderdag 7 juli. – Nini, haar zuster en Dina zijn met me meegegaan naar mijn kamer en we hebben over onheilspellende dingen gepraat naar aanleiding van gebroken spiegels. En de drie kaarsen, die heb ik hier al een keer of twee, drie gehad. Nu ja, zal ik sterven? Op sommige momenten verkilt die gedachte me. Maar wanneer ik in God geloof ben ik minder bang, hoewel... ik graag wil leven. Of ik word blind; dat zou op hetzelfde neerkomen, want dan zou ik een einde aan mijn leven maken... Maar wat tref je daarginds aan? Wat doet het ertoe? Er worden je evengoed bekende smarten bespaard. Of misschien zal ik volledig doof worden? Ik doe mezelf geweld aan om deze zin op te schrijven die pijn deed aan mijn pen... Oh God! Maar ik kan zelfs niet bidden zoals de andere keren. – Als het de dood van een naaste betekent... van mijn vader...! Maar als het mamma is...? Ik zou het mezelf nooit vergeven als ik iets onheus tegen haar heb gezegd.

Wat me waarschijnlijk bij God in een kwaad daglicht zal stellen is dat ik al mijn zielenroerselen, ook de onbeduidendste, registreer en, of ik wil of niet, denk dat een bepaalde gedachte ten kwade kan worden geduid, en een andere ten goede. Welnu, zodra ik inzie dat het goed is, is er geen verdienste meer en is alles verloren. Als ik een grootmoedige, of goedhartige, of christelijke impuls heb, ben ik me dat meteen bewust. Bijgevolg voel ik, mijns ondanks, voldoening met het oog op wat ik er, in mijn ogen, mee zal winnen... En door deze overwegingen is er van verdienste geen sprake meer. Zo kwam het daarnet bij me op naar beneden te gaan, me in de armen van mamma te werpen, me te vernederen. En natuurlijk dacht ik meteen daarop aan het voordeel dat dat me zou opleveren, en alles was verloren. Daarna voelde ik dat het me niet bijzonder zwaar zou vallen zo te handelen en dat ik het, tegen wil en dank, op een wat onhebbelijke of kinderlijke manier zou doen. Want een oprechte, serieuze, dramatische gevoelsuiting tussen ons is onmogelijk; ze hebben me nooit anders dan als grappenmaakster gezien, en het zou niet geloofwaardig zijn. Ze zouden denken dat ik me aanstelde.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten