vrijdag 29 mei 2015

Elizabeth Oldham -- 29 mei 1947

From the diary of a Johnstown housewife (Mrs. Elizabeth Oldham of Moxham)

Thursday May 29, 1947
Bessie and Pat took Ida and I out to the (Grandview?) cemetery and we fixed up the graves.
It rained on the way out.
But the sun come out and it got nice. We got along good. Ida and I fixed up Dads & Mothers graves and did what we could towards fixing the rest of the graves. Bessie and Pat fix up their graves. I fell and bumped my head on a log in under the grape harber.

Friday, May 30, 1947
I baked bread to day. But did not do any thing else much. I am not feeling very good. Chester & his family and Else Wagner and her girl was here a while this evening. They was out at the cemetery to fix up the graves.

donderdag 28 mei 2015

Virginia Woolf -- 28 mei 1931

Virginia Woolf (1882-1941) was een Engelse schrijfster. Ze hield vrijwel haar hele leven een dagboek bij.

Thursday 28 May
Soon after this, I started a headache- flashes of light raying round my eyes,;; and sharp pain; the pain cut into me by Ethel's voice, as she sat telling me - "You've got to listen" - about Adrian Boult, and how he ordered her to leave the room. And then to Rodmell, where the same thing happened -the light round my eyes, but as I could lie still in my bed in my big airy room, the pain was much less. If it were not for the divine goodness of L., how many times I should be thinking of death. At Monks House we had electric light, and the Frigidaire is working. When the electric light fused, we could hardly tolerate Aladdin lamps, so soon is the soul corrupted by comfort. Yesterday men were in the house all day boring holes for electric fires. Wh at more comfort can we acquire? And, though the moralists say when one has a thing one at once finds it hollow, I don't at all agree. I enjoy my luxuries at every turn, and think them wholly good for what I am pleased to call the soul.

dinsdag 26 mei 2015

Coenraad Ruysch -- 27 mei 1674

• Coenraad Ruysch (1650-1731) begaf zich in 1674 samen met zijn neef Dirck van Hoogeveen op een grand tour van drie jaar. Hij hield van die reis een dagboek bij: Journaal van een reis naar Genève, Italië en Frankrijk van Coenraad Ruysch met zijn neef Dirck van Hoogeveen 1674-1677. Op 27 mei was hij in Glückstadt (aan de Elbe, nu Noord-Duitsland).

Den 27, sijnde sondach, sijn wij in gereformeerde kerck geweest. Wij hadde nevens dit geestelijck geluck oock dat wereltlijke van de koninginne nevens de princesse van Tarenthe ter degen te kunne besien. Haere majesteit wiert geleijt door twee cavalliers en de princesse door een. Sij wierden gevolcht door een dame d’honneur [hofdame] en drie juffers, twee a drie pages en een laqai [lakei] vijf ses, doch het verdrietichste was dat, doen de koninginne uyt de kerck ginch, maer eene koets te vinden was, soo dat de juffers soo lange mosten wachten tot dat haer majesteijt te hoof gebracht was. De koninginne is wel gemaeckt van taille, blanck van aengesicht, uyt haer visionomije [gelaat] seer goetaerdich scijnende, seer wel gekleet en hadde konincklijke juwelen aen. De princesse van Tarenthe is een welgemaeckte brunette, seer scoone oogen hebbende, doch soude noch veel frajer sijn ten waere niet een weijnich gebasaneert  [gebruind] was. Naer de middach geraeckten wij door de conduite [het handelen] van de heer Arkel op een bolwerck, alwaer den koninck, de prins, nevens eenige cavalliers, haerselve met het pistool exerceerde. Wij waeren allen even seer verwondert, dewijle wij noijt meer soodanigen adressen [personen] hadden sien scieten als ieder van dit geselscap dede. Bij dese occasie hadden wij tijt van den koninck op ons gemack te considereren [beschouwen].  Sijn majesteyt is een wel gemaeckt man, middelbaer [gemiddeld] van gestalte, seer obdrustich [rood, opgezwollen] van aengesicht, van een marsial wesen [krijgshaftige gesteldheid], sterck van eten en seer soober van dranck. Den prins is seer aengenaem en blanck van tronie [gezicht], draecht een blanke paruyck [pruik] niet qualijck in alles aen den heere Van Oudenkerke gelijkenende.

Maendach den 28 meij sijn wij in t’ geselscap van de heer Arkel naer Stade verreijst van intentie de begraefenisse van den heer grave van Konincxmarck te besien. Niet tegenstaende dese reijs in een halven dach soude hebben kunne gescieden, soo waeren wij nochtans genootsaeckt door de contrarie windt [tegenwind] des nachts buyten te blijve en ons selve in een herreberch te landtwaert met miserabel tractement, doch tot onse troost met goede bedden, te behelpen.

Klaus Mann -- 26 mei 1933

Klaus Mann (1906-1949) was een Duitse schrijver. Zijn dagboeken uit de periode 1933-1949 zijn vertaald als Opgejaagd, gedoemd, verloren (vertaald door W. Hansen).



Parijs, hotel Jacob, 26 mei 1933 De reis deels een lichte kwelling, hoofdpijn, weinig geslapen; deels mooi. Rode wijn in de restauratiewagen. Café au lait in Lyon. Gelezen: Marianne, biografie van Poe, Döblin. Om 9 uur hier aangekomen. Mijn oude kamer. Als eerste Mops op bezoek. Daarna Nebel. René bij Mops. Meteen wat over politiek gepraat (zowel hij als Mops willen niets weten van punten van overeenkomst tussen nazisme en bolsjewisme). Wolfgang met zijn aardige Teddy Villeneuve. Wolfgang, ziek geweest, heel bleek, mager en edel. Vanmiddag met Feist gegeten in restaurant Beige, niet veel nieuws. Met W. genomen [drugs], thee gedronken met hem en Villeneuve, veel kleine gebakjes. Voel me goed bij hen, ondanks hun wat demonstratieve wederzijdse genegenheid. Brief (protest bij de PEN-Club) van David Luschnat; hem meteen beantwoorden. [...]

[Parijs] 27 mei 1933 [...] Gelanterfant; cocktail in de arcaden van het Lido. Naar Fouquet. Daar: Binder (mooi), Berthold Viertel, Porada, de heer Bruckner, Colin met een oude homme de lettres (Grène of zoiets), volle witte baard, Dreyfus-affaire, samen met Proust een revue uitgegeven, liberaal. [...] Even Roth en Ivan Goll. Kesten, aardig. Vertelt me-sensationeel genoeg-dat Benn op mijn brief in de daz en voor de radio heel boosaardig reageert. Zo zit dat dus. [...]

t [Parijs] 28 mei 1933 [...] Het 'antwoord' van Benn is hier aangekomen. Bijna ontroerend uitgebreid, maar ben ontsteld over het zwakke niveau enz. Vanavond met z'n zevenen gegeten (+ N., Merita, Mops Bruckner) in de Auberge du Luxembourg. Allemaal naar de film boulevard Raspail: Lady Lou met Mae West, die heel mooi was Behoorlijke film, beetje taai. Met Colin, eigenaar van de bioscoop, zaal en podium bekeken. Met z'n allen naar Dome. Gustaf flaneert voorbij. Dodelijk vermoeid.

maandag 25 mei 2015

Franz Grillparzer -- 25 mei 1836

Franz Grillparzer (1791-1872) was een Oostenrijkse schrijver. Gedeelten uit zijn reisdagboeken zijn te lezen bij Gutenberg.

Mittwochs den 25. beschloß ich, den Tunnel zu sehen. Fuhr daher im Omnibus bis zur Bank und suchte von da meinen Weg, da ich nicht wußte, daß eigene Wagen dahin gehen. Hatte mir meinen, ungeheuren, Weg aufgezeichnet, am linken Ufer des Flusses. In die unbekannten Regionen des rechten wagte ich mich nicht. Fand mit vieler Mühe endlich die Wapping Stairs an der Themse und ließ mich hinüberrudern. Eingang. Eine ungeheuere Dampfmaschine empfängt den Besucher. Dann auf hölzernen Treppen hinab. Da liegt nun das Riesenwerk, von Gaslampen taghell beleuchtet. Ein dumpfes Getöse, man weiß nicht, ob von den rauschenden Wassern des Flusses oder (was wahrscheinlich) von der arbeitenden Dampfmaschine, umfängt einen. Tonnengewölbe, unten vom Zirkel nach einwärts abweichend. Beträchtliche Strecke, und doch noch nicht bis zur Hälfte des Flusses fortgeführt. Man kann dem Werke allen Fortgang wünschen, und doch zweifeln am Gelingen. Meinen Namen ins Buch eingeschrieben, und wieder zurück über den Fluß. Aufs höchste ermüdet, bei der Bank in einen Omnibus eingesetzt und nach Hause.

Abends ging ich in ein Theater, weiß aber nicht mehr in welches, und was man gab.

Robert Graves -- 24 mei 1915

De Britse schrijver Robert Graves (1895-1985) was soldaat in WO 1. In Dat hebben we gehad (vertaald door Guido Golüke) zijn ook een aantal dagboekfragmenten van hem uit die periode opgenomen.

24 mei. Morgen gaan we terug naar de loopgraven. De manschappen zijn pessimistisch maar opgewekt. Ze hebben het er allemaal over dat ze een 'makkie' willen krijgen, zodat ze naar 'Blitey' wor-len gestuurd. Blitey schijnt het Hindoestaanse woord te zijn voor 'thuis'. Mijn bediende, Fry, die in het burgerleven in Cardiff in een papierfabriek werkt, heeft me verhalen verteld over die makkies. Hier zijn er twee.

'Een vent van de Munsters wil een makkie, dus wuift hij met zijn hand boven de borstwering om de aandacht van de Fritzen te trekken. Er gebeurt niks. Hij staat een paar minuten met zijn armen te zwaaien. Er gebeurt niks, geen schot. Hij zet zijn ellebogen op de schietplaats, duwt zijn lijf ondersteboven omhoog en zwaait met zijn benen tot al het bloed naar zijn hoofd is gelopen. Er wordt geen schot gelost. "Ach," zegt die vent van de Munsters, "volgens mij is er daar geen mof te bekennen. Waar hangt dat Duitse leger uit?' Hij gluurt even over de rand-pang! kogel door zijn hoofd. Fini.'

Nog een verhaal: 'Een vent van de Camerons wil een makkie, dolgraag. Hij is het zat, zo ver van huis. Hij steekt zijn hand over de rand en zijn wijsvinger wordt erafgeschoten, en nog twee vingers. Voor mekaar. Hij komt lachend door onze loopgraaf bij de ouwe bottelerie. "Zie je dat, jongens?" zegt hij. "Ik ga fijn terug naar Schotland. Is het geen juweeltje?" Maar op weg naar de verbandplaats vergeet hij te bukken bij de plek waar die ouwe scherpschutter altijd op ligt te loeren. Hij krijgt ook een kogel door zijn hoofd. Fini. Wij lachen, we bestierven het zowat!'

Een makkie krijgen is het enige waar de ouwe rotten aan denken. Maar twaalf man van het bataljon zitten hier al vanaf het begin, en die werken allemaal achter de frontlinie in bevoorcadingsploegen, behalve een, Beaumont, een soldaat in mijn peloton. De paar ouwe rotten die de laatste voorstelling hebben meegemaakt infecteren de nieuwe soldaten met pessimisme; ze geloven niet in de oorlog en hebben ook geen vertrouwen in de staf. Maar hun officieren zullen ze in elk geval overal volgen, omdat die officieren toevallig fatsoenlijke kerels zijn. Ze kijken uit naar een slag omdat ze dan meer kans op een makkie in armen ofbenen hebben dan in de loopgraven. In de loopgraven is het aantal hoofdwonden verhoudingsgewijs veel groter. Haking is de commandant van deze divisie. Hij is de auteur van ons standaardhandboek, Company Training. De laatste voorstellingen waren niet van dien aard dat de compagniescommandanten konden profiteren van zijn aanwijzingen. Vanmorgen kwam hij langs voor een informele inspectie van het bataljon en schudde hij de overlevenden de hand. Er stonden tranen in zijn ogen. Sergeant Smidi vloekte half binnensmonds: Daar hebben we godver wat aan: jaagt godver eerst zijn divisie de vernieling in en staat dan godver te janken over wat er nog van over is.' Tja, het ging mij niets aan; ik stond mezelf niet toe met de sergeant of met de generaal mee te voelen. Ze zeggen hier dat Haking tegen generaal French heeft gezegd dat het moreel van de divisie volledig is verdwenen. Voor zover ik het kan bekijken is dat niet juist; de divisie zal wel vechten, maar zonder veel enthousiasme. Ze zeggen ook dat wij, als het Nieuwe Leger komt, worden teruggetrokken en minstens enige maanden als verbindingstroepen zullen worden ingezet. Ik geloof er niets van. Nieinand zal er bezwaar tegen hebben steeds opnieuw de divisies te laten afslachten die er onderhand aan gewend zijn geraakt om afgeslacht te worden. De algemene indruk hier is dat de divisies van het Nieuwe Leger Weinig militaire waarde zullen hebben.

donderdag 21 mei 2015

William Byrd II -- 22 mei 1712

William Byrd II (1674-1744) was een Amerikaanse schrijver, politicus en plantagebezitter. Fragmenten uit zijn dagboeken staan hier online.

May 22, 1712.
I rose about 6 o’clock and read two chapters in Hebrew and some Greek in Lucian. I said my prayers and ate boiled milk for breakfast. I danced my dance. It rained a little this morning. My wife caused Prue to be whipped violently notwithstanding I desired not, which provoked me to have Anaka whipped likewise who had deserved it much more, on which my wife flew into such a passion that she hoped she would be revenged of me. I was moved very much at this but only thanked her for the present lest I should say things foolish in my passion. I wrote more accounts to go to England. My wife was sorry for what she had said and came to ask my pardon and I forgave her in my heart but seemed to resent, that she might be the more sorry for her folly. She ate no dinner nor appeared the whole day. I ate some bacon for dinner. In the afternoon I wrote two more accounts till the evening and then took a walk in the garden. I said my prayers and was reconciled to my wife and gave her a flourish in token of it. I had good health, good thoughts, but was a little out of humor, for which God forgive me.

woensdag 20 mei 2015

Victor Frankenstein -- 21 mei 18??

The Frankenstein Diaries bevat een fictief dagboek van de schepper van het monster van Frankenstein.

18 Mei
Er is iets niet in orde, maar ik weet niet wat het schepsel zo onrustig maakt. De laatste twee dagen heb ik tekenen gevonden die erop wijzen dat het in zijn slaap wild heen en weer draait, daar de huid onder de riemen helemaal geschaafd is en het tere vlees hier en daar is gescheurd. Na de eerste keer heb ik het een kleine dosis slaapmiddel toegediend opdat het niet in zijn slaap gestoord zou worden, maar dat bleek geen zin te hebben, daar de huid zelfs nog meer ontstoken en gescheurd was. Hoewel ik de gehele dag nauwlettend de wacht heb gehouden, bemerkte ik niets ongewoons in zijn gedrag.

19 Mei
Ik werd zeer vroeg wakker en begaf me, zonder daar een speciale reden voor te hebben, naar het laboratorium. Daar was ik er getuige van dat Igor het schepsel meedogenloos tartte door een onbedekte lamp voor zijn ogen heen en weer te bewegen. Het schepsel draaide wanhopig heen en weer. Ik was razend toen ik zag hoe de riemen diep in het tere vlees sneden, en ik betreur het dat ik Igor toen een harde klap heb gegeven waardoor hij tegen de grond sloeg. Hij bleef even liggen en er was beurtelings boosheid en angst in die donkere ogen te zien. Daarna sprong hij op en vluchtte naar de gang. Ik draaide me weer naar het schepsel om, teneinde me ervan te vergewissen dat er geen blijvend letsel was toegebracht en het keek mij deerlijk aan, alsof het vreesde dat ook ik het kwaad zou willen berokkenen. Mijn verzorging had op den duur een kalmerend effect en ik slaagde erin het over te halen wat van de voedingsstof die ik bereid had in te nemen. Toen ging ik op zoek naar Igor om mij voor mijn driftig gedrag te verontschuldigen en om de reden van mijn ongenoegen uit te leggen, maar hij was nergens te vinden en schijnt het kasteel te hebben verlaten. Ik hoop dat hij terugkomt, daar hij voor mij van grote waarde is, en ook ben ik ge hecht geraakt aan zijn mismaakte uiterlijk en aandoenlijke aanbidding van mij.

21 Mei
Igor is twee nachten weggebleven en toen ik hem gisteren zocht lukte het me niet zijn schuilplaats te vinden. Hij is uiteindelijk vanavond teruggekomen, hetgeen bleek uit het feit dat mijn avondeten klaarstond. Toen ik klaar was met eten kwam hij uit een donkere hoek tevoorschijn om de borden weg te halen en ik vond het raadzaam maar niet op het incident terug te komen. Intussen is het schepsel enorm vooruitgegaan en ben ik begonnen aan een apparaat te werken dat het in staat zal stellen in beperkte mate te bewegen. Ik blijf het 's nachts wel vastbinden.

dinsdag 19 mei 2015

Cosima Wagner -- 20 mei 1869

Cosima Wagner (1837-1930) was de echtgenote van de Duitse componist Richard Wagner. De fragmenten uit haar dagboeken die handelen over Friedrich Nietzsche, zijn verzameld in Nietzsche contra Wagner.

17 mei 1869
Aan tafel een filoloog, professor Nietzsche, met wie R. [Richard] bij Brockhaus kennis heeft gemaakt en die uitstekend op de hoogte is van R.’s werken en zelfs tijdens zijn colleges uit Oper und Drama citeert. Een rustig en aangenaam bezoek, om vier uur rijden we bij lichte regen naar de stad.

20 mei 1869
Vervolgens professor Nietzsche uitgenodigd voor R.’s verjaardag.

23 mei 1869
R. kreeg felicitatiebrieven van Nohl, Lang [...], van de filoloog Nietzsche (heel mooie brief) en van postmeester Wickerle uit Schwerin. Alle andere vrienden en familieleden hebben niets van zich laten horen. Dat is niet zo fraai. ’s Avonds ben ik heel weemoedig gestemd. De eenzaamheid is het enige dat ons kan helpen.

5 juni 1869
De filoloog prof. Nietzsche laat zich aanmelden, R. wilde hem afzeggen, ik denk dat het beter is dat hij komt. [...] De avond heel genoeglijk met Nietzsche doorgebracht. Tegen elven goedenacht gezegd. De weeën kondigen zich aan.

6 juni 1869
Om één uur naar beneden om Richard instructies te geven en hem op het hart te drukken vooral geen toestanden te maken en geen wijzigingen aan te brengen in de voorgenomen dagindeling en Nietzsche gewoon samen met de kinderen het middageten te laten gebruiken. [...] Rond de middag moest R. mij alleen laten om met de gast (Nietzsche) en de kinderen het middagmaal te gebruiken.

Koos van Zomeren -- 19 mei 1987

Koos van Zomeren (1946) is een Nederlandse schrijver. Zijn dagboek over 1987 is gepubliceerd als Een jaar in scherven.

19 Pa en ma kwamen langs vandaag. Pa had het bandje al afgedraaid. 'Je was tien jaar te laat,' zei hij en weldra bestookten Wé elkaar met de vrolijke jeugdverhalen die Atje dit keer achterwege had gelaten. Over de borstelverkoper uit Dalem bij voorbeeld, die met een ezelswagentje langs de dijk ging. In Herwijnen deed hij de kroeg aan en dan hing hij zijn ezel een voederzak om met oud brood. Zodra hij zijn hielen lichtte sprongen de kleine Jan en zijn makkers te voorschijn om het brood te roven. Of er ook honger geleden werd. Maar de eieren, die ze uit een kippenhok stalen, werden bij de jood geruild voor sigaren. Een jaar of zes waren ze, en de sigaren rookten ze zelf op. Er schijnt wel zoiets als een leerplicht te zijn geweest, maar daar Held niemand de hand aan. En de hardhandigheid van de meester met de lange baard was ook niet bepaald bevorderlijk voor het schoolbezoek-vele jaren later gewaagde Atje nog met ontzag van de klappen die hij had gehad.
Ik had mijn vader om een lijst van Herwijnse woorden gevraagd. Krek, kars, nijf, doerak, ont, hendig, kuieren, hortje, bast, bekant enzovoort. (Veel van die woorden blijken tot mijn teleurstelling in Van Dale te staan. Hun werkingssfeer wordt dan wel beperkt door de toevoeging vero. of gew.y maar blijft veel te ruim. Voor mij waren ze exclusief Herwijns.)
In plaats van zo'n lijst heeft pa twee opstellen geproduceerd over het leven op het dorp. Die zijn in dialect geschreven, waarbij de nadruk meer ligt op uitspraak en zinsbouw dan pittoreske woorden. Ik zou die stukjes in gangbaar Nederlands moeten omzetten om ze begrijpelijk te maken voor met-ingewijden-en dan zijn ze zinloos.
Eén uitzondering. Ooit moet een man uit het Rot tegen mijn vader gezegd hebben: 'Jongen, luister. Meestal is het zo dat de steel nog goed is maar de pan niet, en dan kun je geen vis meer bakken.' Dat sloeg op Tante, die na Kiene en haar gestorven zoontje geen kinderen had gebaard. Zo werd daar tegenaan gekeken, je kon beter weinig te eten hebben dan weinig kinderen. Met twee potige kerels aan haar zijde en een minimaal kroost aan haar rokken, had Tante het ideale gezin geformeerd om zich door de misère heen te slaan. Afgunst: bij jullie deugt het pannetje niet meer.
Verder gaan beide stukjes van mijn vader hoofdzakelijk over het werk dat gedaan en het gerei dat daarbij gebruikt werd. Heel ambachtelijk allemaal. En dat geeft dan toch een belangrijk aanknopingspunt: de taal was onlosmakelijk verbonden met het werk-zoals het werk weer onlosmakelijk verbonden was met de eerste levensbehoeften; die mensen aten aardappelen die ze zelf hadden gepoot, gewied en gerooid. Behalve elke luxe was ook vervreemding hun vreemd.

Het Rot. Zo heette het buurtje waar ze leefden. Eens heb ik die naam laten vallen in Vrij Nederland, met de toevoeging: je kunt dus wel nagaan hoe het daar was. Daarop reageerde Cor de Jager, die op het dorp de meelwagen reed. In een brief liet hij enigszins gepikeerd weten dat ik het fout had. Rot moest je opvatten als in een rot geweren-zo stonden daar de huisjes op elkaar. Maar afgezien van de etymologie: rot was het, een ordeloze opeenhoping van varkens-, konijne-, geite-en mensenhokken. En zelfs daarvan zeg je met weemoed: voorbij.

zondag 17 mei 2015

Adriaan Keller -- 18 mei 1940

• Beschrijving door Adriaan Keller (1906-198?) van gebeurtenissen tijdens de invasie van Nederland. Keller was doofgeboren, dat zie je terug in zijn taalgebruik.

18 mei 1940: Het is vreeselijk week achter den rug, dat ik hoop nooit mee zal maken. Gelukkig hier alles goed en familie ook, en ook geen gewond. Nu begint.

Vrijdagmorgen 10 mei wordt opgebeld van Mout om 4 uur er zitten vol vliegtuigen in de lucht. Wij ga kijken en luitenant hier ingekwartierd ook kijken, alleen overjas aan. Wel half uur lang overal wordt geschoten door luchtafweergeschut. (…?) Misschien voor waarschuwing. Maar ineens zag ik een vliegtuig met kop naar beneden bij vd Zee 3 bommen uit en vreeselijk knal en rook uitsteeg. Mijn vrouw en ik zoo geschrokken en wij vluchtten naar hoen van de dijk onder noteboom. Vreeselijk geluid van vliegtuigen komen van de lucht en vliegt zoo laag, net over schuur, wel 20 stukds. Wij waren bang voor bommen en mitrailleur af en toe hooren schieten.

Toen was alles stil geworden en ik ga kijken over de dijk en zag alles wit van valscherm uit de vliegtuig, wel 50 stuks. Nu begrijp wij dat oorlog begin door Duitsch(land) aangevallen. Nu vluchtte wij naar huis om geld halen en zoo naar P. Mouten(?). Toen ik in de keuken voelde ik luchtdruk van de bom in oude dijk gevallen bij de vijzel daar start (…?)mast die niet be?et maar er was geen soldaten in. Wel honderden pannen van de schuur afgegleden, weinig kapot. Toen wij naar P Mout gaan zagen wij nog meer valscherm meer op zesmorgen over de thuis en op ‘t land van B de Jong. De Duitschers komen direkt naar ons zwaar bewapend handgranaten revolver geweer mitrailleur zelf ook fiets bij. We zagen bij B. De Jong op schuur roode kruis vlag door Duitsch bezet.

Wij gingen naar binnen bij P Mout hagel vloog langs mijn ooren tusschen mij en a Vermaat vermoedelijk van de stee afkomst(ig). Wij gauw binnen en lagen plat op de vloer. Enkele minuten later stapte Duitschers binnen met revolver in de hand en vraag naar wapens en soldaten. (…?) Toen was alles rustig, gingen wij naar buiten en zagen nog 20 Duitschers voorbij. Ze moesten naar Willemsdorp om brug bezetten.

Toen wij naar de stee kijken wat gebeurt. Erg beschoten raam van dienstbode kamer helemaal kapot geslagen en groote raam van keuken kapot en deur zwaar beschadigd om naar binnen komen. Vermoedelijk beschoten door onze soldaat met mitraileur op de keukendeur, maar spoedig overgegeven omdat geen patronen meer. 3 soldaten en 1 officier direkt gevangen en verder vervoerd Bij de dam van 2 Morgen ligt iemand op de weg en ik ging kijken. ‘t was Duitscher doodgeschoten door ‘t hoofd. Toen was alles rustig ging ik met Piet en A Vermaat melken.

Half uur later kwamen 3 Duitschers met revolver in de hand om paarden voor batterij (?) uit ‘t land halen. Maar toen ging ik zelf met tractor halen. Eerst vier uit 2 Morgen en andere vier uit Koolzaak. Toen moet ik nog 1 halen maar mijn vrouw wordt zoo onrustig, riep aan mij om naar huis te komen, want elke keer vliegtuig laag over ons heen. Bang voor schieten, maar de piloot zag allang dat bezet is.

Toen alle kanonnen op de weg gebracht, wordt gehaald door Duitscher twee auto die gestolen achter vast? binden moesten naar Willemsdorp. Die nog niet bezet. Nog van alle kanten beschoten en auto terug vol met kogelgaten.

Onze auto ook weg en fietsen Overal hooren schiten. Van de Hoeksche Waard af geschoten zoo naar Willemsdorp. Heel dorp staatt brang en plat geschoten en ook naar Tol voor barak maar allemaal naast. Weinig huis beschadigd wel veel in ‘t land. Op A de Jong ook nog granaat maar niet ontploft. Heel een dag kanon dreunen. Hiervandaan goed zien kogel door de lucht en ontploft ook probeeren op de brug kapot maar de brug is veel te sterk. Dubbeldam en Dordrecht nog niet bezet wel drie dagen geduurd toen wel overgeven door tankswagen. ‘t Is vreeselijk wapen.

Langs spoorlijn zien wij elke dat krijgsgevangenen naar Willemsdorp , honderden. Wij sliepen 4 nachten bij P Mout op de vloer. Derde nacht waren allemaal zoo bang geweest, want de Duitscher heeft ons gewaarschuwd dat hier bommen laten vallen. Wij schuilen in de huiskamer tot middernacht. Het was niet bijzonder gebeurd, de Duitscher ons voor de gek houden om wat uit huis stelen. Weinig gestolen. Fototoestel, nagemaakte gouden halsband en eieren. Vele boerderijen afgebrand op Wieldrecht. Bij Pa niet beschadigd alleen enkele kogels door de muren.

? Aan de weg ? Goud Overwater afgebrand en ook Gravenstein. J. Jas, P. Dies?, Dekker enz. Voor J. Jas alle koeien en paarden binnen en onze soldaten ook binnen de Duitscher kunnen niet bij komen en toen vliegtuig brandbom op schuur. Alles verbrand. In Rotterdam moesten ook vreeselijk gebombardeerd en verbrand 270 straten verbrand 70 000 gezinnen dakloos. Bij schoonvader niets gebeurd. Gelukkig nu alles weer rustig. 5 dagen arbeiders weggebleven en nu weer gewoon aan de gang.

Verleden week vrijdag wel 30 zware vrachtauto hier op de erf van luchtafweer geschut die op ‘t land van B de Jong opgesteld weer weg. Ik was bang voor vijand bom laten vallen op stee dus maar drie dagen hier gebleven. Wij moesten alles bij houden voor stelen maar niet veel gedaan op andere plaats veel erger, bij de Vlaming 5 melkkoeien (?) en J. Visser 3 paarden weg en heel huis leeg geplunderd.

Gelukkig mijn vrouw zoo goed Duitsch spreken, voor mij is groote geruststelling. Maar zij is nog zeer bang voor vliegtuigen die elke nacht overvliegen, wakker worden. Ik schrijf niet meer verder. Kan wel boek vol maken maar ik zal toch nooit vergeten over de oorlog.”

Peter Buwalda -- 17 mei 2012

Peter Buwalda (1971) is een Nederlandse schrijver. In 2012 hield hij op verzoek van NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij.

Donderdag 17 mei
Moet je doen, zeiden ze, Wenen – ben je een maand helemaal weg uit de hectiek waarover je steeds zo loopt te mekkeren, kun je ongestoord werken. Ze hebben gelijk, dacht ik, duizend kilometer tussen mij en het gesodemieter, dat is goed, maar ik rekende buiten de waard, en de waard heet: wifi.
Verlatenheid, eenzaamheid, het heeft anno 2012 niets meer met geografie te maken. Het onbewoond eiland heeft zijn tijd gehad, er zijn alleen nog oorden met of zonder draadloos internet.
Robinson Crusoë zou vandaag duizenden Facebookvrienden hebben, en ook een blog en Twitter. „Vrijdag? Schat? Ping ff dat we baviaankluifjes eten.”
Ik schrijf hier in Wenen, in het prachtige appartement waar ik logeer, op dezelfde laptop als thuis en het zijn exact dezelfde websites waarop ik uitkijk, kennelijk omdat ik eropuit wíl kijken. Toen ik hier 1 mei verreisd binnenkwam, moest ik piesen als een buffel, maar in plaats van naar de wc te gaan tikte ik de wifi-codes in.

Vrijdag
Als ik genoeg gewerkt heb – dertig pagina’s ik-vorm omgezet naar de hij-vorm – ga ik Wenen in. Het wordt tijd om het Freud-huis te bezoeken, een rechtgeaarde schrijver neemt daar als het even kan een kijkje. Freud heeft meer voor de romancier betekend dan voor de zenuwlijder.
De weg erheen voert dwars door de binnenstad, langs de opera, de parken en musea, het parlement, de koffiehuizen. De standbeelddichtheid is enorm, en het zijn geen aanstellers die ze hier hebben uitgehakt: Brahms, Beethoven, Mozart, het houdt niet op. Je kunt geen stadspand binnenlopen of je stoot je kop aan een plaquette – overal heeft wel eventjes een genie gewoond.
De historische sensatie bereikt een voorlopig hoogtepunt als ik in de authentieke wachtkamer van Sigmund Freud sta. Aan de muren ingelijste diploma’s, eredoctoraten, foto’s met congresgangers, en natuurlijk is er de deur naar de sofa aller sofa’s. Ik leg mijn hand op de klink en probeer me voor te stellen dat Freud mijn therapeut zou zijn. Wat een hilarische gedachte. Alsof Bill Gates eigenhandig je laptop komt repareren, maar dan absurder.

zaterdag 16 mei 2015

Helena Colijn-Groenenberg -- 16 mei 1942

Helena Colijn-Groenenberg (1867-1947) was de echtgenote van de Nederlandse politicus Hendrik Colijn. In de oorlogsjaren, tijdens een gedwongen verblijf in Thüringen in Duitsland, hield ze een dagboek bij dat is verschenen als Dagboek van mevrouw Colijn.

16 Mei 1942
Vandaag mooi weer. Wij maakten een gezellige wandeling, niet te haastig. Vader maakt dan persoonlijk, zoo ook nu. een extra wandeling, om eens flink door te stappen. Wat wij dan verder zoo'n dag doen?
Vader lezen! En ik lees, wasch kleeren, stop kousen en repareer de kleeren. Het was werkelijk noodig dat ik hier kwam; zoowel bovenkleeren als ondergoed moest onderhanden genomen worden, en dat alles met geringe middelen. Verder heb ik een paar handwerkjes bij me en een beetje wol voor babyhemdjes.
Gelukkig maar dat ik wat meer te doen heb dan lezen, want ik zou onmogelijk de dag kunnen vullen met lezen. Mijn oogen laten dat niet toe. En Vader en ik halen maar oude koeien uit de sloot en hebben dan soms nog aardige gesprekken. Wij hebben samen al zoo veel en velerlei doorgemaakt. Wat wij nu beleven hadden wij nooit kunnen denken. Onze gedachten zijn n.l. op veel plaatsen. Vooral bij kinderen en kleinkinderen. Honderd vragen en geen antwoord!

donderdag 14 mei 2015

Hermann Hesse -- 15 mei 1955

Hermann Hesse (1877-1962) was een Zwitserse schrijver. In zijn gepubliceerde verspreide geschriften zijn ook wat dagboekbladen opgenomen.

15. Mai [1955]
Ein Regensonntag, die nasse Kühle nach vielen Wochen großer Trockenheit angenehm ungewohnt, auch fürs Auge eine veranderte, umgekehrte Welt: vorher glasklare, genau gezeichnete Ferne und erwas staubige Nähe, jetzt aber eine feucht, grün und üppig wegende Nahe, die sich in konturlose wallende Hintergründe von Dampf und Wolken verliert. Bei wütenden Schmerzen keine Arbeits- oder Lesemöglichkeit. Dafür stand im Programm von Beromünster für den Vormittag etwas Lockendes: doppelchöriges Orchesterkonzert in C-dur von Händel und Concerto für Orchester 1944 von Bartók. Ein Programm, das Carlo Ferromonte nicht gebilligt hatte und das auch mir etwas kraß zusammengestellt vorgekommen war, das sich aber beim Hören dann überraschend bewahrte. Es waren zwei Welten und Zeiten da einander gegenübergestellt, zwei einander fremde, gegensätzliche Welten, Yin und Yang, Kosmos und Chaos, Ordnung und Zufall, jede von einem überlegenen, vollkräftigen Meister zur Darstellung gebracht. Händel — das war Symmetrie, Architektur, gebändigte Heiterkeit und gebändigte Klage, kristallen und logisch. Das war eine Welt, in der der Mensch als Gottes Ebenbild regierte, mit felsenfester Basis und genau bestimmter Mitte. Sie war schön, diese Welt, unsaglich schön, strahlend, gefüllt bis zum Rand mit freudiger Kraft, zentriert und geordnet wie ein farbig triumphierendes Rosettenfenster in einem Dom oder wie ein ins Rund der Lotosblüte eingebautes asiatisches Mandala. Und diese edle Welt wurde noch schöner, gewann noch an Wert und Beglückung, an kristallener Vorbildlichkeit dadurch, daß sie fern und vergangen, verlorengegangen und aus unserer anderen Zeit und Welt her mit der Sehnsucht beschworen war, die den verlorenen Paradiesen zukommt.

Dagegen diese andere Musik, die heutige, die von Bartók! Statt Kosmos Chaos, statt Ordnung Wirrnis, statt Klarheit und Kontur zerflatternde Wogen klanglicher Sensationen, statt Aufbau und beherrschtem Ablauf Zu-falligkeit der Proportionen und Verzicht auf Architektur. Und doch auch sie meisterhaft. Auch sie schön, herzbewegend, großartig, herrlich begnadet! War Händel schön wie ein Stern oder eine Rosette, so war der andere schön wie die Silberschrift, mit der der Sommerwind ins Gras phantastische Partituren zeichnet, war schön wie Schneeflocken-gewimmel und wie kurzlebige dramatische Spiele des abendlichen Lichtes auf den Flachen von Wüstendünen, und schön wie verwehte Geräusche, von denen man nicht weiß, ob sie Lachen oder Schluchzen seien, Geräusche, die man etwa, halb erst wach, am ersten Morgen in fremder Stadt, in fremdem Zimmer und Bett auf einer Reise vernimmt, die zu deuten man Verlangen, aber keine Zeit hat, denn eins geht mit rastlos schnellem Geriesel ins andre über. So rieselt, lacht, schluchzt, hustet, stöhnt, zürnt und spielt diese sinnlich reiche, farbige, schmerzlich schone Musik dahin, ohne Logik, ohne Statik, ganz Augenblick, ganz schone hinsterbende Vergänglichkeit. Und sie ist darum noch schöner und wird dadurch noch unwiderstehlicher, daß sie eben die Musik unserer Zeit ist, daß sie unser Empfinden, unser Lebensgefühl, unsere Schwachen und Starken ausspricht. Sie spricht uns und unsre fragwürdigen Lebensformen aus, und damit bejaht sie uns, sie kennt wie wir die Schönheit der Dissonanz und des Schmerzes, die reichen Skalen gebrochener Töne, die Erschütterung und Relativierung der Denkformen und Mo-ralen, und nicht minder die Sehnsucht nach den Paradiesen der Ordnung und Geborgenheit, der Logik und der Harmonie.

Tröstlich ist, daß allem Vermuten nach diese beiden Musikarten und Welten samt ihren Zwischenstufen in solchen Meisterwerken fortbestehen und immer wieder erinnerbar und beschwörbar bleiben werden und daß, sollte auch einer spatern Epoche der Schlüssel zu ihnen verlorengehen, dieser Schlüssel höchstwahrscheinlich wiedergefunden werden wird. Es werden noch viele Generationen sehnsuchtsvoll oder belustigt, bewundernd oder verwundert sich über die Brunnenschachte der Vergangenheit beugen und darüber staunen, daß alles Gewesene, wofern es von Meistern dargestellt worden ist, ewige Dauer hat.

Tony Benn -- 14 mei 2005

Tony Benn (1925-2014) was een Britse politicus. Een gedeelte uit zijn Diaries 2001-2007 is hier te lezen.

Saturday, May 14
On the way back from Natasha's engagement party, I caught the bus from Oxford Circus. It was absolutely packed, and on board was a short cockney guy, very short, who asked me:
"Are you an MP?" I said: "No, but I was." "Well," he said, "politics is all b****cks. The only thing that matters is the Bible." So I said: "Well, yes, I read the Bible as a child."
"Yes, but only the Bible is worth having!" So I said: "I understand that, but I mean the Bible didn't give us the National Health Service."
"Ah, b****cks!" Then he said: "Love your neighbour" and "You know, you are an evil b***ard." So I said: "I thought you were meant to love your neighbour?"
"Oh well, well ... who irons your shirts?" So I said: "They aren't ironed."
"It looks ironed to me. I suppose you come from a wealthy family?" "Well," I said, "my Dad was an MP."
"I suppose you've got a lot of people to iron your shirts?" "No, they just go in the washing machine and come out again."
He got off. Of course this conversation was very loud on the crowded bus, and people were laughing all around.

dinsdag 12 mei 2015

August Willemsen -- 13 mei 1991

August Willemsen (1936-2007) was schrijver en vertaler. Eind 1990 kwam hij ten val en brak zijn heup. Zijn revalidatieperiode (en alcoholisme) beschrijft hij in De val.

Maandag 13 mei
'De plaats van handeling was een middelgrote Nederlandse provinciehoofdstad. Groningen, Leeuwarden, zoiets. In elk geval in het noorden des lands. In die stad een marktplein gelijkend op de Nieuwmarkt, en op dat plein een huis, het "Heyhuis".
Dat "Heyhuis" leek precies op het huis aan het Singel, bij de hoek van de Heisteeg, nummer 404 (boven de huidige Brasserie van die naam), waar ik van 1958 tot 1963 op zolder heb gewoond. Het was net zo'n smal, Hollands, gévelig grachtenhuis. Nu was het, samen met andere huizen uit de buurt, om redenen van bouwvalligheid en onvoldoende sanitaire voorziening, op de nominatie gezet om te worden gesloopt, en het stond al geruime tijd leeg. Of, beter gezegd, het stondniet leeg, het zat vol. Alleen niet met mensen, maar met dieren, die zich daar, als zachtaardige krakers, metterwoon gevestigd hadden. Koalabeertjes, konijnen, eekhoorns, dat soort pluizig troetelvee. De dieren hadden zich, in de loop der tijd, tot een tamelijk hechte, mondige, zelfs enigszins gealfabetiseerde, algemeen getolereerde en geaccepteerde samenleving binnen de samenleving gemaakt. Maar helemaal zelfstandig konden ze, als onredelijke schepsels die ze in de ogen van de meeste mensen natuurlijk toch waren, niet zijn, en zo verschenen ook daar, ter voorziening in dagelijkse behoeften, de overal op de aardkloot redderende vrouwtjes-die-zich-het-lot-der-dieren-aantrekken. Dat was eigenlijk de voorgeschiedenis.
Ik kwam bij een van de vensterloze ramen van het huis, en keek naar binnen. Op hetzelfde moment komt zo'n beestje naar buiten kijken. Het was absoluut geen bestaand dier, maar het hield een alleen in dromen bestaand midden tussen een konijn en een koala. Dat wil zeggen, qua omvang en uiterlijk. Gedrag en manier van bewegen echter waren meer die van een aap. Maar dan weer niet van zo'n vervaarlijke brulaap of zelfs een modale klimaap, maar meer van een soort ouistiti, zo'n klein, lieflijk, tropisch, boomaapje, met schattige oogjes en pluimpjes op zijn kop. Ik gaf het diertje een hand, en ik voel nog, en zal altijd blijven voelen, de zachte druk van die vingertjes om de mijne, en ik zie nog, en zal altijd blijven zien, dat éven schuin gehouden gezichtje met ronde donkere oogjes vol onuitsprekelijke tederheid.
Op dat moment kwam een van die vrouwtjes. Ze had eten bij zich. Ze zag dat ik met het dier bezig was, en zei tegen me: "Wat aardig van u. Dit is Everarda."
Die naam, bedacht ik zodra ik wakker werd, is fabelachtig-"formidabel", en "uit een fabel". Ik had allerlei associaties, die waarschijnlijk nergens op slaan, maar die mij heel betekenisvol leken. Een ever(zwijn) is ook een dier, én het eerste deel van de naam is het Engelse woord ever: eeuwig, altijd. Het tweede deel van de naam, -arda, verwijst naar aarde, maar ook naar iets dat ik in de mij bekende vreemde talen altijd heb gemist: een equivalent van ons woord aardig. Nice, hübsch, mignon, hebben niet die connotatie met de aarde, de kloot waarop wij leven, maar ook niet met de aard, de kloten die we hébben (of niet), en dus ook niet met aardig, wat we zijn als onze aard beminnelijk is. Everarda stond, als dier (zo meende ik), dichter bij de aarde dan wij mensen, én ze was ook "altijd-aardig" -kortom, ik werd gek van de associaties, want ik had er op dat moment nog veel meer.
Het vrouwtje kwam met hompjes brood, kruimels, fijngehakte groenten, van alles wat in dierentuinen niét verboden is bij het "voederen der dieren". Omdat die dieren zich, zoals ik al zei, aardig (wat heet) hadden aangepast en zelfs al een beetje konden praten, zei het vrouwtje: "Alsjeblieft."
En Everarda: "Dank u wel, mevrouw."
En het vrouwtje: "Maar dat kun je al goed zeggen!"
En Everarda: "Ja mevrouw, maar dat hóórt toch ook."
De sloop van het Heyhuis was een netelig punt van discussie. Uiteraard in de gemeenteraad, maar ook bij de dieren werd het in de groep gegooid. Zij waren de bewoners, hun ging het in de eerste plaats aan. Maar (het speelde tenslotte in Nederland) iedereen. kreeg inspraak en mocht zijn zegje zeggen, alles ging heel democratisch, de dieren kregen inzage in de stukken, enz. enz. Uiteindelijk kwam er een voorstel van de gemeente: sloop van de hele, toch al ten dode opgeschreven buurt, en huisvesting van de dieren in een nieuwe flat in een buitenwijk.
Het antwoord van de dieren luidde: "Wij zullen ons serieus over de plannen beraden."
Inmiddels waren er in de stad comités voor en tegen de sloop van het huis, demonstraties, tochten, optochten en tegentochten, een stoet carnavaleske reuzen met mombakkesen trok door de straten met de leuze: ALS DE DIEREN ERUIT MOETEN GAAN WIJ NAAR HET GEVANG. Daarin hadden ze makkelijk praten, want de poort van de gevangenis, die tegenover het Heyhuis stond, was veel te laag om de reuzen toegang te bieden-zo overwoog ik nog in de droom.
Na de droom trof me de parallel met de veelbesproken sloop van de Bijlmer en de voorgestelde "deportatie" van de bewoners, de bijbehorende folklore van actiecomités, vergaderingen enz.

Welnu, ik ben wakker, sta op, ontbijt, verlaat toren 10 voor de mijne, en buiten, op het paadje tussen gras en struiken, val ik van verbazing over de droom in verbijstering over de werkelijkheid: voor me uit huppelt precies zo'n pluisdier. Een konijn, met wit kontje en donzige oren, wijst me de weg.'

Marie Wassiltchikoff -- 12 mei 1941

Marie Wassiltchikoff (1917–1978) was een Russische aristocrate, die betrokken was bij de aanslag op Hitler van 20 juli 1944. Haar dagboek over de jaren 1940-1945 is in het Nederlands vertaald (door Tinke Davids) als Berlijns dagboek.

Maandag 12 mei
Vanmiddag ben ik hoeden gaan passen. Nu kleren gerantsoeneerd zijn en hoeden niet, gaan ze eindelijk de rol spelen die hun toekomt. Hoeden zijn weer eens iets anders om aan te trekken en wij hebben er zo langzamerhand een hele verzameling van. In elk geval veranderen ze je verschijning een beetje.
Tijdens een dinertje vanavond maakte de bbc bekend dat Rudolf Hess** in Engeland was geland! Allerlei speculaties over de reden waarom hij dat heeft gedaan, en iedereen komt met een andere interpretatie.

Dinsdag 13 mei
Bij de Lanza's, van de Italiaanse ambassade, heb ik in een hoekje gezeten met Hasso Etzdorf om te praten over Hess en toekomstige ontwikkelingen. Iedereen vindt het nogal komisch.

Woensdag 14 mei
Geluncht met Paul Metternich in het 'Atelier'. Hij is net terug uit Rome. Hij gaf een levendige beschrijving van zijn ontmoeting met 'de familie'. Hij maakte er grapjes over, toch moet het een ware beproeving voor hem zijn geweest.
Na de lunch probeerden we een prentbriefkaart van Hess te kopen, maar die lijken van de ene dag op de andere verdwenen en zijn voor geld noch goede woorden te koop. In één winkel zei een vrouw zelfs nijdig: 'Wozu brauchen Sie ihn denn? Er ist ja wahnsinnig geworden!'—de officiële versie. Om haar te sussen deden we of we geïnteresseerd waren in de hele boevengalerij en kochten we er twee, van Goebbels en van Goering.
Nu Tatiana er niet is, komt Paul almaar op kantoor langs. Hij haat Berlijn en heeft hier geen goede vrienden. Net als op de dd ontvangen we elke dag stapels roze papieren met streng geheim erop, met het laatste internationale nieuws en uittreksels uit buitenlandse kranten. Afgezien van enkele uitverkorenen hoort niemand ze te lezen, maar een bode brengt ze onverzegeld rond. Paul, die snakt naar nieuws, verslindt dat alles, aangezien er letterlijk niets in de Duitse kranten staat. Als er iemand zou binnenkomen, zouden we grote moeilijkheden krijgen, maar omdat Tatiana's kantoor (waar ik tijdelijk werk) in een garage ligt, staan we meestal in telefonisch contact met de rest van de afdeling. De enige uitzonderingen zijn Rant-zau en Louisette Quadt, die beneden werken, en hun kan het niets schelen.
Na de lunch ontmoette ik Edgar von Üxküll, een oudere Baltische baron die voor 1914 in Russische diplomatieke dienst is geweest. Hij sprak allervriendelijkst over Papa en zei dat hij een van de meest belovende jongemannen van Rusland was geweest en het uiteindelijk zeker tot eerste minister zou hebben gebracht. Arme Papa! Er gaan geruchten dat Stalin erin heeft toegestemd de Oekraïne voor negenennegentig jaar af te staan aan de Duitsers. Ik ben echt verontwaardigd! [Dit was alweer een vals gerucht, waarschijnlijk ingegeven door het verlangen onder de Duitse bevolking het gevreesde dreigende conflict met de ussr te vermijden door 'koehandel' op het laatste ogenblik.]


** Rudolf Hess, een oude nazi, was een van Hitlers vertrouwelingen, zijn plaatsvervanger als partijleider en zijn aangewezen opvolger (na Goering) als kanselier van het Reich. De voorbereidingen voor de invasie van de USSR waren bijna voltooid toen Hess op 10 mei 1941 in zijn eentje opsteeg in een Messerschmitt 110 en een noodlanding maakte op het landgoed van de hertog van Hamilton in Schotland. Zij hadden elkaar ontmoet bij de Olympische Spelen van 1936. Met de hulp van deze hertog had Hess gehoopt contact te kunnen leggen met invloedrijke Britse politici van wie bekend was dat ze tegen Churchill en tegen de communisten waren, en hen ervan te overtuigen dat het in het belang van Groot-Brittannië was de oorlog te beëindigen en Duitsland de vrije hand te laten in Oost-Europa. Anders, zo zei hij, zou Groot-Brittannië het imperium kwijtraken en zou een groot deel van Europa gedurende minstens een eeuw overheerst worden door de Sovjets. Tot zijn verrassing werd hij behandeld als een gewone krijgsgevangene, geïnterneerd tot het eind van de oorlog en toen voor de rechtbank in Neurenberg gebracht. Hij werd tot levenslang veroordeeld en opgesloten in de Spandaugevangenis in Berlijn tot aan zijn dood in 1987. De manier waarop deze bizarre episode in Duitsland werd behandeld, maar ook in Groot-Brittannië - waar een deel van de desbetreffende papieren nog steeds niet voor publikatie is vrijgegeven - leidde onmiddellijk tot het vermoeden, destijds van de kant van zowel Roosevelt als Stalin, dat beide partijen een poging hadden gedaan om tot een compromisvrede te komen.

zondag 10 mei 2015

Keith Vaughan -- 11 mei 1945

Keith Vaughan (1912-1977) was een Britse schilder. Zijn dagboeken zijn in het Nederlands vertaald door Harry Oltheten, onder de titel Dagboek 1939-1977.

11 mei 1945
Paul - de Duitse tolk - kwam vanmiddag op kantoor en ik. vroeg hem wat het gevoel in het kamp was over de Duitse overgave.
'Het is moeilijk een algemene opinie te geven,' zei hij, 'er worden niet veel woorden aan gespendeerd. Ze verdringen zich bij elk nieuwsbulletin om de radio en wanneer dat voorbij is verspreiden ze zich zonder iets te zeggen. Maar ik heb met velen van hen gepraat. De nazi's zijn over het algemeen met stomheid geslagen. Zij geloven niet wat er gebeurt. Ze geloven de feiten natuurlijk wel maar niet wat ze inhouden. Het idee van een nederlaag kunnen ze niet bevatten. Ze zijn opgegroeid in het besef dat een Duitse nederlaag hun persoonlijke destructie betekent. Ze kunnen de nederlaag niet rijmen met hun voortbestaan. Zolang zij nog bestaan kunnen ze niet geloven dat het gedaan is met het nazidom. Ze denken dat de Duitse overgave een soort tussenstadium is waarin beide zijden zich kunnen hergroeperen. "Waarom denk je dat we zo worden behandeld?" vragen ze, "al dit voedsel en die comfortabele barakken en ook nog heet waswater; daar kan maar één reden voor zijn: ze willen dat we met hen meevechten tegen de Russen."
Dit vinden ze een veel natuurlijker idee dan de situatie dat ze niemand moeten bevechten. Ze kunnen zich geen bestaan voorstellen dat niet gericht is op een oorlog met iemand. Ze zijn helemaal niet bitter gestemd. Er was nooit een diepe haat tegen de Engelsen. Ze voelen zich gekwetst en vernederd dat jullie je altijd plompverloren aan de verkeerde kant met Europese oorlogen komen bemoeien. Maar ze nemen jullie niet veel kwalijk. Ze willen het wel door de vingers zien als jullie vlug bij je positieven komen en meehelpen de Russen uit Duitsland te verdrijven.'
'Welke rol speelt Hitier nu in hun levens? Hoe reageren ze op de berichten over zijn dood?' vroeg ik.
'Ik kan alleen maar zeggen dat een paar van de jongsten huilden toen ze het hoorden.'

zaterdag 9 mei 2015

Karin Spaink -- 10 mei 2012

• Ter gelegenheid van het Het nationale Canta-ballet hield schrijver Karin Spaink voor NRC Handelsblad een 'Hollands Dagboek' bij.

Donderdag 10 mei
Met Maartje Nevejan heb ik kaartjes bemachtigd voor Intouchables, een film die al wekenlang volle zalen trekt. Het is het waargebeurde verhaal van een rijke, totaal verlamde man die een persoonlijke verzorger inhuurt. Zijn keus valt op een grote Senegalees uit de banlieu die net uit de gevangenis komt. Een bezorgde vriend vraagt de rijkaard of het wel verstandig is om zo’n crimineel in huis te halen. Philippes antwoord: ‘Driss heeft geen medelijden met me, en hij heeft sterke armen en benen. Precies wat ik nodig heb. Wat kan mij zijn verleden schelen?’

De verhouding tussen die twee is ontdaan van elke sociale schroom. Driss vraagt honderduit over Philippes resterende erogene zones, zet hem in een racewagen en geeft hem jointjes. Philippe introduceert Driss in de klassieke muziek, Driss laat Philippe soul horen. Ze fleuren daar allebei erg van op. De neger en de lamme: gaat dat zien!

Valentin Boelgakov -- 9 mei 1910

Valentin Boelgakov (1886-1966) was Tolstojs secretaris in het laatste jaar van diens leven. Zijn dagboek over die periode is vertaald (door Charles B. Timmer) als Het laatste levensjaar van Tolstoj.

9 mei
Sofja Andrejevna [Tolstojs vrouw] en Tolstojs zoon Andrej zijn aangekomen. Het ging aan tafel levendig toe, bij net middageten zowel als 's avonds. Tolstoj stond tamelijk vroeg van tafel op.
'Wat nou, papa, zo vroeg naar bed?' vroeg Andrej.
'Ik moet nog heel wat afdoen, moet nog een patience leggen...'
En in de gang zei hij tegen Tsjertkov: 'Kom mee naar mijn kamer, Vladimir Grigorjevitsj!'
Ik kwam met de post bij hem. In een van de brieven had ik, in opdracht van Tolstoj, aan een jongeman die een hoogdravende en honingzoete brief had geschreven, de raad gegeven 'eenvoudiger en oprechter in zijn omgang met de mensen te zijn'.
'Maar misschien was zijn brief wel oprecht?' merkte Tsjertkov op.
'Nee,' antwoordde Tolstoj. 'Ik weet dat ik op dat punt niet gezondigd heb. Maar dat deed ik wel ten aanzien van Andrej.'
'Hoe zo? Alles was toch koek en ei, dacht ik?' vroeg Tsjertkov.
'Nee, tegenover hem heb ik gezondigd. Hij was gaan vertellen hoe iedereen in Petersburg beweert dat Molotsjnikov niet wegens mijn boeken zit, maar vanwege zekere propaganda. Waarop ik zei dat lui die dat beweren, geen greintje van de eerbied waard zijn die Molotsjnikov toekomt. Kortom, niet zo best... Aan de andere kant heb ik me tegen Sofja Andrejevna beter gedragen. Vandaag heb ik haar voor het eerst eens gezegd hoe zwaar mij deze manier van leven valt, hoe direct lichamelijk zwaar! Ik heb vol overtuigingskracht gesproken en tegelijk heel rustig. En ik geloof dat mijn woorden tot haar zijn doorgedrongen. Maar voor hoe lang, dat weet ik niet.'
Kort vóór dit gesprek had Tsjertkov Tolstoj uitgenodigd om na Kotsjety bij hem in Stolbovaja te komen logeren (dat lag dichter bij Toela en daarom was Tsjertkov er uit Krjoksjino heen verhuisd). Tolstoj nam die uitnodiging met beide handen aan. Tijdens het gesprek over die aanstaande reis had Tsjertkov opgemerkt: 'Als het u tenminste niet ongelegen komt zo lang uit Jasnaja Poljana weg te blijven,' waarop Tolstoj schamper had gelachen.
Ik heb hier in Kotsjety al voor de derde maal Tolstojs voorwoord bij zijn Gedachten over het leven overgeschreven in zijn laatste versie. Het is nu een beknopte samenvatting van zijn wereldbeschouwing geworden. Vandaar dat Tolstoj er zo veel aandacht aan besteedt en er zo hard aan werkt.

donderdag 7 mei 2015

Brigitte Eicke -- 8 mei 1945

• Van 1942-1945 hield het Duitse meisje Brigitte Eicke (1927-?) een dagboek bij. Een gedeelte daaruit over de laatste dagen van de oorlog is te lezen bij Der Spiegel.

5. Mai 1945
Sonnabend. Mutti hat sich nachmittags hingelegt und ich bin mit Tante Walli zur Stadt rein und wir haben Mut gefasst und haben uns bis zur Firma, zu Kösters durchgeschlagen. Es war schon alles ausgeräubert. Die Keller waren leer, wo wir erst vor zwei Wochen alles reingeschleppt haben. Die Schuhfabrik Ota war aufgebrochen und Berge Schuhe lagen herum, alles einzelne. Wir haben viel rumgewühlt und ich habe mir ein Paar Lederschuhe rausgesucht.

Unser Büro war durch einen Granateinschlag verschüttet, das heißt der Weg auf dem Flur, wir sind dann durch den Hintereingang hoch und es war noch alles so, wie wir gegangen sind. In Herrn Doktors Schrank hingen die Modellkleider, ich habe mir zwei rausgenommen und wir beide haben uns von den Ballen Seidenstoff für ein Kleid abgemacht, Herrn Doktors Reisewecker habe ich an mich genommen und habe ihn dann später Frau Baermann übergeben, das hätte ich nicht machen brauchen.

Jedenfalls waren wir ziemlich schwer beladen, als wir nach Hause gingen. Wir hatten solche Angst, dass die Russen uns was abnehmen würden, aber wir sind gut nach Hause gekommen. Wenigstens haben wir etwas ergattert, wenn auch mein Koffer bei Köster mehr enthalten hat und jetzt bestimmt weg sein wird. Die Kleider sind hübsch, die Schuhe passen auch. Unsere schöne Torpedo-Schreibmaschine stand auch noch da, wer weiß, wer die dann an sich genommen hat und die restlichen Kleider.

Um 10 Uhr sind wir schlafen gegangen. Unterwegs hatten wir noch viele Tote liegen sehen. Wie ich später erfuhr, sind beim Beschuss auch zwei Schulkameradinnen von mir umgekommen. Hilde Leppuhner, die zu der Zeit schon verheiratet war und Gerda Steussloff ist beim Einholen oben bei uns an der Kirche getroffen worden und war dann gleich tot.

6. Mai 1945
Um 10 Uhr aufgestanden, Mutti und Tante Walli sind zweimal zum Flakturm zum Friedrichshain Wasser holen und ich habe unterdessen die Küche sauber gemacht. Es ist schon eine Plagerei mit dem Wasserschleppen. Es beginnt jetzt eine Nazi-Verfolgung, wie damals bei den Juden, was wird mit mir werden?

7. Mai 1945
Montag. Ab 1 Uhr mussten wir alle mit Eimern antreten und mussten die Barrikade an der Kirche wegräumen, es war ein großes Stück Arbeit und die Russen haben aufgepasst.
Es heißt, wir müssen alle unsere Radioapparate abgeben, sonst machen wir uns strafbar. Nicht nur die Radios, auch Fotoapparate. Wir haben uns mit unseren Kasten auf die Socken gemacht, wir Dussels, was haben wir uns danach geärgert, kein Mensch hat mehr danach gefragt. Oben in der Prenzlauer am Bezirksamt stand eine große Schlange, auch Seiferts standen mit ihrem großen Kasten da und Foto. Unseren Knipskasten haben wir einfach versteckt. Wir haben zwei Stunden angestanden, um unseren schönen Apparat loszuwerden, haben noch unseren Namen und Adresse auf die Seitenwand geritzt, im Fall, dass wir ihn wiederkriegten, was sie uns damals erzählten, hätten wir wenigstens die Röhren rausmontiert, aber wir hatten eben nur Angst. Um 10 Uhr ins Bett.

8. Mai 1945
Dienstag. Von 10 bis 12 Uhr mussten wir bei uns gegenüber auf dem Schutthaufen Nr. 14 arbeiten in Eimerkette. Nachmittags ist Tante Walli mit allen unseren guten Wünschen nach Wilmersdorf losgezogen, um zu sehen, ob da noch alles lebt. Sie ist eine so gute und treue Seele, wie man sie sich suchen kann. Herrn Kaiser haben sie heute abgeholt, weil er auch Nazi war, die Russen haben noch viel gestohlen bei Kaisers, als sie drin waren. Und Frau Kaiser weint fürchterlich, den ganzen Abend, wir hören das ja immer so deutlich, weil unsere Wand fehlt. Abends Mutti den Kopf gewaschen.

woensdag 6 mei 2015

Walter Schwieger -- 7 mei 1915

• Het passagiersschip de Lusitania werd op 7 mei 1915 getorpedeerd door een Duitse onderzeeër, waarna het schip zeer snel ten onder ging. Hieronder twee vertaalde fragmenten uit het verslag van de Duitse kapitein van de onderzeeboot, Kapitänleutnant Walter Schwieger.

“Clear bow shot at 700 [meters] . . . Shot struck starboard side close behind the bridge. An extraordinarily heavy detonation followed, with a very large cloud of smoke (far above the front funnel). A second explosion must have followed that of the torpedo (boiler or coal or powder?) [The superstructure right above the point of impact and the bridge are torn asunder, fire breaks out, and smoke envelops the high bridge.] The ship stopped immediately and quickly listed sharply to starboard, sinking deeper by the head at the same time. It appeared as if it would capsize in a short time. Great confusion arose on the ship; some of the boats were swung clear and lowered into the water.”

“Many people must have lost their heads; several boats loaded with people rushed downward, struck the water bow or stern first and filled at once. . . . The ship blew off steam; at the bow the name “Lusitania” in golden letters was visible. The funnels were painted black; stern flag not in place. It was running 20 nautical miles. Since it seemed as if the steamer could only remain above water for a short time, went to 24 m. and ran toward the Sea. Nor could I have fired a second torpedo into this swarm of people who were trying to save themselves.”

dinsdag 5 mei 2015

Albert Helman -- 6 mei 1955

Albert Helman (1903-1996) was een Nederlandse schrijver. In 1955 trok hij naar de binnenlanden van Suriname. Zijn reisjournaal van die tocht is gepubliceerd als Het eind van de kaart.

Vrijdag
- Het is het getetter van radio Paramaribo, dat ons des ochtends wekt. Daarmee korten de ‘beschaafde’ lieden zich hier de tijd, godbetert. Maar wij hebben haast, want we willen nog met de bedrijfsleider S. een stuk hogerop, naar het Franse dorp Maripasoela, waar hij aardige bekenden heeft, die volgens zijn betoog een bezoek erg zouden waarderen, en waar nog het een en ander te zien valt.

Dicht bij de soela zelf zien we nog het wrak van een verongelukt watervliegtuig liggen, voor meer dan driekwart in de rivier gezonken. Onnatuurlijk is de zilverwitte aluminiumkleur van de uitstekende delen, zich aftekenend tegen het glanzend-drabbige van het water en het groen van het minieme eilandje waartegen het gedreven ligt. Niemand komt het weghalen. Even verder ligt een groot, opengekapt terrein waarop af en toe een klein vliegtuig van de Fransen sinds kort komt dalen, en vanwaar het weer veilig en wel vertrekt.

Maripasoela ziet er brandschoon uit, een eind verder, en is door dat vliegveld al minder geïsoleerd van de buitenwereld dan Bensi, dat er stiekemweg ook van hoopt te profiteren. Het hindert niet dat de ‘naaste buren’ altijd nog een uurtje varen met de motorboot van hier verwijderd zijn. Monsieur l'administrateur, een stevige bonk van een bistrobaas lijkt het wel, en het hoofd van de Gendarmerie, een lange magere Fransoos, ontvangen ons in een keurig huis; beneden is de kantoorruimte, achter een winkel, en boven de ruime woning met veranda, waar de welgedane madame en een wulpse vijftien- of zestienjarige dochter ons verwelkomen. Het is pas half negen in de ochtend, maar de obligatoire fles witte bordeaux en de droge biscuits komen toch op tafel, en de rest van het gesprek gaat ook voornamelijk over eten, - dat uit St. Laurent du Maroni moet komen, en nu eens wel, dan weer niet arriveert.

De Hollanders en de Fransen helpen elkaar in dit opzicht; jaar in jaar uit blijven ze immers persoonlijk op elkaar aangewezen, totdat de een of de ander wordt overgeplaatst en er een nieuwe familie komt. Ze moeten dan maar afwachten of ze het weer net zo goed met elkaar kunnen vinden. De wildernis leert beter samenleven dan de opgepropte beschavingscentra. Meneer de administrateur heeft een prachtige collectie Indiaanse en Boni-gebruiksvoorwerpen aan zijn kamerwanden hangen, en in allerlei hoeken en gaten weggestouwd. Klaarblijkelijk meer dan het bezit van veel dorpen bij elkaar. Ik misgun ze hem wel niet, maar vraag mij toch af, of hier niet enige cultuurplundering heeft plaatsgevonden, - en met welke middelen? Want er zijn prachtige en zeer zeldzame exemplaren bij, soms in veelvoud, zowel van het kunstigste Boni-houtsnijwerk als van weefsels, vlechtwerk en ceramiek van de Oayana's en Trio's, zelfs van de Emérillons, die nog verder zuidwaarts wonen. De Fransman blijkt wel smaak en inzicht te hebben, maar ook de roofzucht van een echte museumdirecteur.
[lees verder]

maandag 4 mei 2015

Gerrit van der Pals -- 5 mei 1818

• Gerrit van der Pals (1754-1839) was een tekenaar, kunstenaar en kunstverzamelaar. In 1818 kocht hij de buitenplaats Veelzicht.

Veelzigt Eerste Pinxterdag 5 Mei 1818.
Nu kan ik niet langer nalaten om de pen op te vatten en bij dezen U mijn waarde te melden dat ik den 1en dezer van den heer W. O. Bloys van Treslong wonende in 's-Gravenhage gekogt hebbe de buitenplaats Veelzicht gelegen aan de westzijde van den Rotterdamschen en Delfschen rijweg en aan de oostzijde van de rivier de Schie, nabij mijn landgoed Vrijenban, ik zeg nabij, want tusschen de grond van mijn landgoed en de grond van Veelzicht is maar een grond van 10 roeden lengte, welke mijn buurman Valkenburg toebehoord, liggende ten zuiden van Veelzicht, en naderbij kan ik immers niet verlangen iets tot een zomer-, ja zelfs desverkiezende winterverblijf te vinden, al had ik er jaren naar gezocht. En nu veronderstel ik maar dat ik Vrijenban en Veelzicht te samen en gelijkelijk gekogt heb met een servituut, „dat ik van de buitenplaats Veelzicht geen gebruik eerder zou kunnen maken als op den len Meij 1817". Want gij dient te weten, dat ik Veelzicht al een geheel jaar in huur gebruikt heb.
Dewijl de heer Bloys van Treslong de buitenplaats Veelzicht moede was, dewijl hij er met veel onaangenaamheden den eigendom van verkregen had, kogt ik deselve groot omtrent een en een halve mergen met alle desselfs bepoting en beplanting, woonhuis, koepel, tuinmanshuis, arbeidershuis en den opstal van een zedert weinig jaren nieuw gebouwd huis, tot den ontvangst van den tol of passagegeld over den straatweg naar Delft en Overschie leidende gediendt hebbende, al hetwelk ik gehuurt had voor den tijd van twee jaaren zullende eindigen met Meydag van 1818 en onder conditie van elkander te waarschuwen wegens continuatie der huur voor den len November dezes jaars 1818.
Dan de heer Bloys van Treslong verkoos met mij de huur op te zeggen niet tot in het najaar te wagten, maar zeide mij dat hij die huur niet wilde continueeren, maar Veelzicht wilde verkoopen om van de onaangename aandoeningen die deze plaats hem telkens veroorzaakte in 't vervolg ontheven te zijn. De heer Bloys van Treslong had aan den vorigen eigenaar J. H. Ruisch, als vader en voogd over zijne minderjarige kinderen, in huwelijk verwekt met Anna Roodenburg, eene aanzienlijke somme gelds tegens intrest geleend of geschoten onder verband van de nu door mij gekogte en hiervoor breeder omschreven buitenplaats Veelzicht en van de over deselve plaats gelegen bouwmanswoning en verder getimmerte met 15 mergen weij, hooij en teelland aan de oostzijde van meergemelde rijweg. Dan Ruisch had hem in verscheide jaren nog de bedonge aflossing nog den intrest betaald, waardoor de heer Bloys genoodzaakt wierd om Ruisch te vervolgen en te executeeren met dat gevolg dat hij vonnis ten laste van Ruisch gekregen heeft, waarna dat gemelde onderpand in naam van de Hooge Overheid deser lande int openbaar more solito (op de gewoone wijze) aan den heer Bloys verkogt en welke proceskosten meer dan vijf duizend guldens bedragen hebben, welke de heer Bloys aan den procureur Commijs te Rotterdam en andere practizijns alsmede aan de regters etc. heeft moeten betalen boven en behalven de verdere onaangenaamheden, die hij na het bekomen van gemelde vonnis en executie en inkoop van het onderpand nog heeft moeten ondergaan. Daar Ruisen van de plaats niet af wilde gaan, maar nietjegenstaande alle aangewende moeite er op bliefde te blijven wonen, wierd den heer Bloys genoodzaakt hem door gerechtsdienaars van de plaats te laten zetten.
Dan wat deed Ruisch toen? Hij ging woonen in het meergemelde tolhuisje, staande over gemelde buitenplaats, zette daarvoor een stalbak met gras om de passeerende rijtuigen daardoor nog de gelegenheid te geven, om daar aan te rijden en de paarden en passagiers eenige verversching te verschaffen. Ik ben ten dien tijde voorbij Veelzicht gereden, heb de bak zien staan en Ruisch aan een tafeltje zien zitten onder zijn fles en pijp; dewijl hij sustineerde dat dit tolhuisje niet behoorde onder dat onderpand, dewijl het op de weg en niet op het verpande erf door hem gebouwd was en ook een wakend oog wilde houden op de meubelen welke nog in het huis en koepel stonden en aan Ruisch toebehoorden.
Om welke en andere onaangenaamheden voor te komen heeft de heer Bloys hem zijne meubelen laten transporteeren naar een huis te Overschie en hem nog een zak met geld, ik meen 1 a f 275, gegeven, opdat hij Ruisch van zijn sustenu zoude afzien en dat huis te Overschie metterwoon zoude betrekken, 't gene geschied is en waarin Ruisch tegenwoordig nog woont.
Zoudet gij, mijn waarde! in een dergelijk onaangenaam geval verkeerd hebbende, ook wel lust hebben om zulk eene buitenplaats tot uw genoegen, rust en vermaak aan te houden? en ik denk dat gij mij hierop rondborstig antwoorden zult: „Neen".
Door en ter oorzake van al hetgeen ik u gemeld hebbe, is deze buitenplaats Veelzicht mijn eigendom geworden.

zondag 3 mei 2015

Maarten 't Hart -- 4 mei 1999

4 mei. Droom – W. H. Auden heeft terecht gezegd dat andermans dromen zo vervelend zijn. Gewoonlijk val ik daarom nooit iemand lastig met mijn dromen. Maar wat ik vannacht droomde! Ik stond uit te kijken door het raam van de zijdeur. Een kolossaal, lichtroze varken kwam aanrennen door de boomgaard en wierp zich met zijn volle gewicht tegen de zijdeur. Door de klap viel hij achterover op het grind. Hij schreeuwde alsof hij gekeeld werd. Hij krabbelde overeind, snelde door de boomgaard naar de sloot, begaf zich te water en zwom langs de omgewaaide populier naar de overkant. Daar probeerde hij tegen de walkant op te klauteren. Ondertussen was een tweede varken, zo mogelijk nog groter, door de boomgaard aan komen daveren, en ook dat reuzendier wierp zich tegen mijn zijdeur. Ook hij viel achterover en schreeuwde luid. Het eerste varken werkte zich intussen omhoog langs de walkant. Het tweede richtte zich op, en begaf zich eveneens naar de omgewaaide populier. Toen werd ik wakker zodat ik helaas niet weet of het eerste varken weer op het droge is gekomen, en of het tweede varken hem volgde.

Gezondheidswaan – De zuster van mijn grootvader leed aan godsdienstwaanzin. Ze dacht dat ze Maria Magdalena was. Zo erg is het bij mij nog niet, ik zou dolgraag Izebel willen zijn, maar verkondig nog niet dat ik het ben. Soms bekruipt me echter wel het bange vermoeden dat ik lijd aan gezondheidswaanzin. ’s Morgens vroeg neem ik op mijn nuchtere maag een gedroogde, ontzwavelde abrikoos. Dat zou bloeddrukverlagend werken.
Vervolgens eet ik vier donkerbruine boterhammen. De ene dag prokornbrood. Minder zout dan gewoon brood. Bevat allerlei mineralen. De volgende dag vikornbrood. Veel vitamine b.
Om half negen neem ik altijd een capsule q 10 super. Het coënzym q 10, van nature in ons lichaam aanwezig, maar helaas in steeds kleinere hoeveelheden naarmate je ouder wordt, verstevigt het tandvlees, verlaagt de bloeddruk, versterkt de hartspier. Al vrij snel nadat ik het begon te slikken had ik geen last meer van bloedend tandvlees als ik ’s avonds mijn tanden poetste.
Om een uur of half tien neem ik een hapje gepelde pompoenpitten. Van mijn Engelse zwager heb ik gehoord dat daar een stofje in zit dat de kans op prostaataandoeningen vermindert. Mocht het niet waar zijn – zo’n hapje pompoenpitten is buitengewoon smakelijk. Voor diezelfde prostaat eet ik ook elke dag een paar tomaten. In tomaten zit lycopeen en dat schijnt de kans op prostaatkanker te verminderen. Bij Italiaanse mannen komt minder prostaatkanker voor dan bij controlegroepen en dat zou te danken zijn aan het feit dat Italianen zoveel tomaten eten.
Uiteraard drink ik al sinds jaar en dag geen koffie meer. In plaats daarvan drink ik groene Chinese thee. Daarin schijnen allerlei stoffen te zitten die de vrije radicalen uit ons lichaam wegvangen.
Tussen de middag weer pro- of vikornbrood en een halve liter zelfgemaakte yoghurt. De melk haal ik bij Bertus, is dus niet fabrieksmatig behandeld. Mijn yoghurtplantje ververs ik regelmatig.
Na de middagboterham slik ik amlopidine, ofwel norvasc. Dat is een calciumantagonist die de bloeddruk verlaagt. Ik zou dat middel veel liever niet slikken, want er zijn vage geruchten dat het de kans op het optreden van tumoren vergroot, maar het helpt in mijn geval goed tegen de hoge bloeddruk. Andere middelen, bètablokkers, plasmiddelen, bleken geen effect te hebben, en dit middel werkt. Zelfs in de lage dosis van 5 mg. Dus vooruit maar. Hoe hoger de bloeddruk, hoe meer last ik heb van boezemfibrillatie. Met norvasc: bloeddruk 140/90.
Een bezwaar van die calciumantagonisten is dat grapefruits een stofje bevatten die hun werking in ongunstige zin versterkt. Dus ik moet er helaas van afzien om grapefruits te eten. En dat is spijtig, want die bevatten naar het schijnt allerlei reuzegezonde stoffen. Ik compenseer dat met sinaasappels. Elke dag minstens twee. En ananas. Elke dag een schijf (vers). In ananas zit bromeline en dat zou heel goed zijn voor de bloedvaten. Daarnaast eet ik ook elke dag een kiwi. Veel vitamine c, veel vitamine e. En een mango. Ook vitamine c en provitamine a.
Voor het avondeten drink ik altijd één en ook niet meer dan één glas rode wijn. Zou ook goed zijn voor hart en bloedvaten. Bij het avondeten eet ik altijd rauwkost, bij voorkeur geraspte winterwortel met vers sinaasappelsap erdoorheen. Vlees eet ik nooit. Vis tweemaal per week. En dan alleen vette vis, haring, zalm of makreel.
Na het eten slik ik een zink-seleniumpil. We krijgen in Nederland in ons voedsel veel te weinig selenium binnen. Selenium schijnt de kans op het optreden van tumoren te verminderen. Datzelfde geldt trouwens ook voor foliumzuur. Dat zou ik dus ook moeten gaan slikken, want ofschoon het voorkomt in onder meer asperges en spinazie krijgen we daar ook te weinig van binnen.
Al mijn rauwkost maak ik aan met olijfolie. Al wat ik bak, bak ik ook met olijfolie. Die olie is namelijk het best bestand tegen hoge temperaturen.
Wat ik waarschijnlijk te weinig binnenkrijg is linolzuur. Ik moet nog iets bedenken om daar verandering in te brengen.
Ik smeer geen margarine of boter op mijn brood. Ik gebruik geen magnetron.
’s Avonds om acht uur slik ik een pil Phosetamin. Die pil bevat een magnesiumzout. Phosetamin is niet in Nederland verkrijgbaar en wordt me regelmatig door mijn Duitse uitgeefster toegestuurd. Sinds ik dat ben gaan slikken, heb ik, behalve als ik onder spanning sta, veel minder last van boezemfibrillatie.
Me dunkt, als je deze lijst bekijkt, moet je wel tot de conclusie komen dat ik aan gezondsheidswaanzin lijd. Ik ben trouwens bang dat ik nog van alles vergeten heb. O ja, ik eet ook tweemaal per week sojaboontjes. Ook die schijnen de kans op het optreden van tumoren te verminderen. En natuurlijk gaat er bij elke warme maaltijd een half dozijn teentjes knoflook door het eten.

Friedrich Hebbel -- 3 mei 1861

Friedrich Hebbel (1813-1863) was een Duitse schrijver. Een keuze uit zijn dagboeken is in het Nederlands verschenen als Een blinde bij zonsopgang.

3 mei
Als zigeuners trouwen drinkt het jonge paar uit een kruik. Vervolgens gooit de bruid het vaatwerk over haar schouder kapot op de grond. In zoveel stukken als het springt, voor zoveel jaren is het huwelijk geldig.

Iedere regeringsvorm zou men eigenlijk in stand moeten houden op basis van de extreem daaraan tegengestelde: de republikeinse op autocratische en de monarchistische op republikeinse wijze.

Over een zwijgzaam mens: och, die denkt alleen maar met zijn achterhoofd en daar zit nu eenmaal geen mond in.

In snelheid leg je het altijd af tegen een kanonskogel, maar die is op zijn beurt niet in staat, zoals jij de hoek om te rennen.

Het beste zou men overal in de grote steden op plaatsen waar men het p... wil tegengaan, in plaats van verbodsborden van de politie, gedenkplaten voor lieden van verdienste moeten aanbrengen.

zaterdag 2 mei 2015

Jan Wolkers -- 2 mei 1970

• Jan Wolkers (1925-2007) was een Nederlandse schrijver en kunstenaar. Gedeelten uit zijn dagboek van 1970 zijn te lezen bij Google Books.

ZATERDAG 2 MEI 1970
Tweemaal pootpil.
Om acht uur op. Mijn voet is erg goed genezen op het ogenblik. Liggen lang in bed. We praten over Marijke van Jan Vreeken, van wie hij ons foto's liet zien. Karina heeft wel zin om met haar te spelen. De foto's van Karina en Martha liggen naast me op het tafeltje. Ik bekijk ze. Praat over Martha. Karina vond haar niet geil genoeg, zo koel. Vond dat ze niet echt gepakt werd. Karina slaat de dekens weg en gaat met mijn pik spelen. Ik bekijk ondertussen de foto's. Karina zegt dat Martha net een roofdiertje was. Praten over de session met haar. Karina melkt steeds doorzichtig vocht uit mijn pik. Dan ga ik met haar naaien. Eerst van achteren. Dan van voren terwijl we over J. fantaseren. Dat zij het opwindend vindt om alleen met hem te naaien. Dat als hij komt ik wegga boodschappen doen. Dat zij ondertussen zorgt dat hij haar grijpt. Ze vindt dat met zo'n jonge jongen leuker dan een triootje. Als ze merkt dat ik klaar ga komen zet ze haar tanden in mijn strot. 'Vooruit offerdier. Als je komt word je geofferd.' Na een uur als ik met mijn reet omhoog afgetrokken word steekt ze haar vinger in mijn reet en zegt dat ik moet schijten. Ze legt een krant onder me. Als het komt zegt ze: 'Kom maar met je lekkere warme stront', en smeert er mijn ballen mee in. Ze wordt zo opgewonden dat ze mijn reet schoon likt.
Om kwart over twee gaan we in de Slufter wandelen. Rechtsaf door het aangespoelde hout van van de winter. Tot het eind, waar de 'verboden toegang-paaltjes in de duinen verdwijnen. Daar gaan we naar de plassen in de duinen. Dan tegen de hoge duinen op. Aan de andere kant de polder met rechthoekige stroken geel van de narcissenvelden en de slordige gele plaatsen waar de bloemen na het koppen zijn neergegooid. Het matte blauwige groen van de ontbloemde velden. Het is nevelig weer. Soms zachte druppeltjes op je gezicht als een schoonheidsmasker. Vlak bij ons vliegt een wilde eend weg. Er zitten zeven eieren in het nest. Er is een knoop gemaakt in het lange gras eromheen om het te herkennen. Omdat we denken dat dat door een boswachter gedaan is ter herkenning als hij met een excursie rondtrekt, maak ik met mijn ballpoint op een van de eieren een geheimzinnig tekentje. Ik had het liefst op ieder ei een Chiquita-plakkertje gedrukt.
's Avonds tik ik een uur uit van een bandje van het relaas van Han over Indonesië.