zondag 8 maart 2015

Simon Vinkenoog -- 8 maart 1965

Simon Vinkenoog (1928-2009) was dichter en schrijver. In Tegen de wet hield hij een dagboek bij van de periode dat hij de cel in moest vanwege het bezit van drugs. Hieronder het verslag van zijn eerste dag.

8 maart 1965
De gewapende schrijver. Ik behield mijn pen, sigaretten, aansteker, scheerapparaat, notitieboekjes. En Willem. Willem houdt me in leven, in de identiteit die ik niet verlies door het afstand doen van mijn kleren, het verkrijgen van een registernummer & soortnaam, het dragen van een rijks-maskeradepak — maar die ik behoud, van geboorte tot dood, en verder, en die in dit leven geboekstaafd staat als Simon Vinkenoog, geboren 18 juli 1928 te Amsterdam, Nederland, enz.-een zeepbel van bestaan, een weerspiegeling van energie, een mij opgelegde rol voor het spelen waarvan ik een aantal kleine spelletjes heb leren spelen: the game of self, the social game - om te kunnen bestaan, Werkelijk, in the joyous unity beyond, waarvan dit ik de getuige is.
Drie uur in handen van het Rijk, weggebracht naar het Paleis van Justitie vanochtend om negen uur in de DS van L., met R. tot het allerlaatste ogenblik.
Mensen - 'geen mens is van hout' las ik in het voorbijrijden (in de donkerblauwe rijkspolitiewagen, zittende alleen op een van de twee tegenover elkaar geplaatste rijen houten banken, waarin een rijkschauffeur in burger en een rijkspolitiewacht-meester in uniform) in een godsdienstige Utrechtse etalage.
Nee, geen mens is van hout, al zijn we niet volmaakt.
De bruinebonensoep wordt binnengebracht.
De Officier van Justitie, die zijn waardigheid als een muur rond zich had opgetrokken en de wachtmeester aankeek terwijl hij tot mij sprak. Hij keek mij niet aan.
De drie anderen in de wachtkamer. Ik liet ze van alles de andere kant zien: twee arbeiders, van wie er een zijn 'vakantie' doorbetaald kreeg, de tweede wist met honderd gulden op een spaarbankboekje niet of zijn vrouw - in veertien dagen -sociale bijstand zou kunnen krijgen, de derde, werkend in het aardgas met twintig arbeiders onder zich.
- Je hebt van alles bij je, bandrecorder, schrijfmachine, boeken, papier, maar speelkaarten heb je niet.
Ik stelde voor wat te gaan bamzaaien, maar het ging - merkte ik - niet om het spel alleen (het tijd-doden), maar om de knikkers. Een hunner, donderdag opgeroepen zich maandag te melden, had zich drie dagen lang bedronken, twee hunner kregen een briefje thuis, éen kreeg politie op bezoek met het verzoek zich te melden, voor mij was een en ander telefonisch geregeld.
Dat ik al wist naar Utrecht te gaan, verdroot de status-be-wuste wachtmeester, in de auto naar Utrecht een zeer geschikt babbelaar, die in vijfentwintig jaar bij de Rijkspolitie nog geen enkele maal van zijn pistool gebruik gemaakt had, al was hij een goed schutter.
Met de wachtmeester in het Paleis van Justitie om half tien naar de Officier van Justitie, hij vroeg de weg: tweede kamer rechts. Hij durfde geen andere deur binnen te gaan, de tweede deur rechts stond open, er was niemand in de kamer. We wachtten in de gang, de man kwam aangehold, ging achter zijn bureau zitten, keek me even aan en deelde mede dat ik naar Utrecht ging. De wachtmeester verklikte aan het einde van het gesprek, dat ik al geweten had dat ik naar Utrecht zou gaan, hij werd op zijn nummer gezet in de trant van 'so what -dat is niet verboden.'
Ook ik heb heel wat barrières moeten omverstoten, voordat ik kon inzien dat het grote spel door God* geleid een broederschap van eenlingen is - genieën, simpelen, krankzinnigen, gelukkigen, liefhebbenden - verbonden in geloof, weten, vertrouwen - die me ook door deze 'beproeving' heen zullen brengen, zo waarlijk helpe mij God waarachtig.
Hoeveel zagen de kleurenfoto niet van de steigers, kranen, graafmachines en andere, soms huizenhoog opgetrokken ijzeren landbouw-, bouwnijverheid- en industriële werktuigen: glanzende staketsels van rood, oranje, geel, groen, blauw en zilver tegen de lichtgrijze, mistige achtergrond van de nederlandse hemel - op de weg naar Utrecht, vlak voor het binnenkomen van de stad, op een Jaarbeursplein?
Adembenemend van schoonheid, abstrakt en levend, profiel van een imposant, stoer en fijngesneden décor*, een Klee-achtig samenspel, Calder, Mondriaan.
Keek een fotograaf? Zien niet-fotografen wat een unieke kleurenfoto kan zijn - als een fotograaf het niet voor ze uitkiest? De grootst mogelijke werkelijkheid kies ik als de mijne en alles wat ik weet (voorbij het spel van woorden en betrekkingen, ruimte, tijd en oordelen, voorbij ook de taal) noem ik God, liefde, vrijheid, schoonheid en geluk - overal aanwezig waar een mens communiceert met zichzelf en de wereld. Een liefdevolle bewustwording. Een verplichting en een voorrecht, even vanzelfsprekend te aanvaarden en te genieten als dit schijnbestaan hier, waarin ik luciditeit en objectiviteit wil vooropstellen.
Ik voel mij geen slaaf, of gevangene. De geest, eenmaal bevrijd, is vrij - ik ben niet gevangen, het is slechts dit lichaam met mijn naam, dat zich onderwerpt aan routine en discipline. Een gedwongen onthouding.
De vrijheid is het hoogste goed, meegegeven bij de geboorte om er een goddelijk gebruik van te maken.
Ik schrijf de waarheid, altans wat ik van die waarheid weet.




*God - de zoveelste definitie. 'In Pantheism 'God' is man's name for the Guiding Field or Cosmic Imagination by means of which undif-rentiated energy isfocused in nodal points in space-time, subsequently to evolve under the influence of guiding fields on higher levels.' (Oliver Reiser: The Integration of Human Knowledge, 1959, pagina's 35/36.)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten