maandag 30 juli 2012

Charles Inman Barnard -- 31 juli 1914

Yesterday (July 31) a sort of war fever permeated the air. A cabinet minister assured me that at whatever capital there was the slightest hope of engaging in negotiations and compromise, at that very point the "mailed fist" diplomacy of the Kaiser William dealt an unexpected blow. There seems no longer any hope for peace, because it is evident that the Military Pretorian Guard, advisers to the German and Austrian emperors, are in the ascendency, and they want war. "Very well, they will have it!" remarked the veteran French statesman, M. Georges Clemençeau.
After dinner last evening I happened to be near the Café du Croissant near the Bourse and in the heart of the newspaper quarter of Paris. Suddenly an excited crowd collected. "Jaurès has been assassinated!" shouted a waiter. The French deputy and anti-war agitator was sitting with his friends at a table near an open window in the café. A young Frenchman named Raoul Villain, son of a clerk of the Civil Court of Rheims, pushed a revolver through the window and shot Jaurès through the head. He died a few moments later. The murder of the socialist leader would in ordinary times have so aroused party hatred that almost civil war would have broken out in Paris. But to-night, under the tremendous patriotic pressure of the German emperor's impending onslaught upon France, the whole nation is united as one man. As M. Arthur Meyer, editor of the Gaulois, remarked: "France is now herself again! Not since a hundred years has the world seen 'France Debout!'"


Charles Inman Barnard was een Amerikaan die tijdens de eerste maanden van de Eerste Wereldoorlog in Parijs een dagboek bijhield: Paris War Days Diary of an American.

zondag 29 juli 2012

Paul van Vliet -- 30 juli 1977

Vrijdag
Vandaag word ik getekend door Francien van Westering. Zij heeft in de herfst een tentoonstelling van portretten. Zij wil mij ook ophangen.
Toen ik klein was, ben ik vaak getekend door mijn vader. Ik vond dat vreselijk, maar als ik braaf stil zat, kreeg ik een reep. Ik had daar toen veel voor over. Van Francien krijg ik geen reep, maar ik moet wel stil zitten. En ik moet mijn best doen, zegt ze. Ik mag niet ongeïnteresseerd kijken. Ik moet mij openstellen. Een dicht gezicht levert niks op. Om de paar seconden kijkt ze mij onderzoekend aan en vertelt krassend wat ze ziet. Ik word nieuwsgierig. Maar ik mag het nog niet zien. Dat kan ik begrijpen. Als ik zit te schrijven mag ook niemand het lezen. Daarom schrijf ik in het begin klein en onleesbaar. Je mag er nog niks van zeggen.
Francien vertelt over haar vak. Een portret tekenen is een gok. De techniek laat haar nooit in de steek. Dat is een zeker gegeven. Maar de interpretatie is gevoelsmatig. Daar zit de onzekerheid. Of ze kan vangen wat ze los van de naakte lijnen ziet. Francien zegt dat ze pas goed gaat als ze zichzelf kan uitschakelen. Als iets onbewusts het van haar overneemt. Als ze het kan overlaten. Na afloop kijken we samen naar wat er die dag is ontstaan. Het lijkt. Zonder twijfel. Of ik het ook bén, weet ik niet. Dat doet er ook niet toe. Het is de visie van Francien van Westering. Zij zegt dat ik voor haar ben, wat er op het papier te zien is.
Na de voorstelling heb ik trek. Dat is een probleem tegenwoordig. Waar moet je naar toe? Het is de enige tijd van de dag dat ik echt honger heb. Maar de koks gaan om half tien naar huis. Allicht. Zij hebben ook recht op een vrije avond. Maar het is wel jammer. Daardoor ben je aangewezen op de automatiek. Of op de snacksalon met de kleine spijskaart. De saté met pindasaus uit vacuümpak. De vleeskroket, de bal gehakt. Of de ijskoude, zure melange, die onder de noemer 'huzarensalade' of 'russisch ei' steeds in het trouwe gezelschap van een schijf augurk en drie zilveruitjes wél nadrukkelijk de lege maag vol stampt, maar niet de behoefte bevredigt aan het smakelijk samenzijn waar je op dat moment zo naar verlangt.
Dit assortiment komt altijd uit de diepvries en zit verpakt in kar-tonnen dozen met etiketten, die de inhoud omschrijven in het groothandelsenkelvoud van: 100 Bitterbal, 200 Nassi-stick. Een enkele restaurateur wil na elven nog wel es zelf in de keuken gaan rommelen.
Maar dat zijn meestal eigenaren van oude familiebedrijven. En die gaan één voor één, maar onontkoombaar failliet. Charcoal op de Denneweg is tot één uur open, gelukkig.


Paul van Vliet (1935) is cabaretier. In 1977 hield hij voor NRC Handelsblad een 'Hollands dagboek' bij.

zaterdag 28 juli 2012

Annemarie Jorritsma -- 29 juli 1998

Vanochtend vertrek ik om 07:15 uur (ja, het is echt vakantie) uit Bolsward om op weg te gaan naar de formateur. Onderweg slaap ik lekker door. Maar het gevolg is wel dat ik een paar uur later ietwat slaperig de horde camera's inkijk die bij de Eerste Kamer in slagorde staan opgesteld. Na het gesprek met de formateur moeten er natuurlijk uitgebreid foto's genomen worden van de beoogd premier met zijn twee vrouwelijke vice-premiers. Ik weet nog niet zo goed wat die functie precies voor mij gaat inhouden, maar het zal best hard werken zijn.
's Middags is daar de grote verrassing: weer een vrouw (of eigenlijk twee) op Verkeer en Waterstaat. Mijn opvolger heet Tineke Netelenbos. En er is nog een verrassing: Bram Peper op Binnenlandse Zaken. Dat wordt een interessante ploeg met vijf mensen uit Friesland, en maar liefst drie De Vries'en.
De vakantie van mijn echtgenoot is niet wat je er normaal van mag verwachten, maar we hadden er al mee gerekend. We wilden in ieder geval geen van beiden een herhaling van 1994: mijn man alleen weg en zijn vrouw er pas dagen later achteraan. En later ook weer alleen terug omdat vrouwlief eerder in Den Haag moest zijn. Daarom blijven we dit jaar in Friesland.


Annemarie Jorritsma (1950) is een Nederlands VVD-politica en bestuurder. Toen ze in 1998 minister van Economische Zaken werd, hield ze voor NRC Handelsblad een 'Hollands dagboek' bij.

Ernst Jünger -- 28 juli 1916

Am 28. verabredete ich mich mit dem Fähnrich Wohlgemut, den Gefreiten Bartels und Birkner zu einer Patrouille. Wir hatten kein anderes Ziel im Auge, als etwas zwischen den Drähten herumzustreichen und zu sehen, was uns das Niemandsland Neues brächte. Am Nachmittag kam der mich ablösende Offizier der 6. Kompagnie, Leutnant Brauns, zu Besuch in meinen Unterstand und brachte mehrere gute Flaschen mit. Um ½ 12 Uhr brachen wir die Sitzung ab; ich ging in den Graben, wo meine drei Gefährten schon im dunklen Winkel einer Schulterwehr zusammenstanden. Nachdem ich mir einige trockene Handgranaten ausgesucht hatte, kletterte ich in der fröhlichsten Stimmung über den Draht, während Brauns mir ein „Hals- und Bauchschuß!“ nachrief.
Wir hatten uns in kurzer Zeit an das feindliche Hindernis herangepirscht. Dicht davor entdeckten wir im hohen Grase einen ziemlich starken, gut isolierten Draht. Ich hielt die Beobachtung für wichtig und beauftragte Wohlgemut, ein Stück davon abzuschneiden und mitzunehmen. Während er sich in Ermangelung eines anderen Instruments mit seiner Zigarrenschere daran abplagte, klirrte es direkt vor uns im Draht; einige Engländer tauchten auf und begannen zu arbeiten, ohne unsere ins Gras gedrückten Gestalten wahrzunehmen.
Der bösen Erfahrungen der vorigen Patrouille eingedenk, hauchte ich fast unhörbar: „Wohlgemut, Handgranate dazwischen!“ „Herr Leutnant, ich glaube, wir lassen sie noch etwas arbeiten!“ „Direkter Befehl, Fähnrich!“
Der Geist des preußischen Kasernenhofes verfehlte auch in dieser Einöde nicht seine mächtige Wirkung. Mit dem fatalen Gefühl eines Mannes, der sich in ein sehr ungewisses Abenteuer eingelassen hat, hörte ich neben mir das trockene Knistern der herausgerissenen Zündschnur und sah, wie Wohlgemut, um sich möglichst wenig zu zeigen, die Handgranate ganz flach über den Boden rollen ließ. Sie blieb im Gestrüpp, beinahe zwischen den Engländern, liegen, die nichts bemerkt zu haben schienen. Es vergingen einige Momente höchster Spannung. „Krrrach!“ Ein Blitz beleuchtete taumelnde Gestalten. Mit dem Angriffsgebrüll: „You are prisoners!“ stürzten wir uns wie Tiger in die weiße Wolke. Eine wüste Szene wickelte sich in Bruchteilen von Sekunden ab. Ich hielt meine Pistole mitten in ein Gesicht, das mir wie eine blasse Maske aus der Dunkelheit entgegenleuchtete. Ein Schatten schlug mit quäkendem Aufschrei rücklings ins Drahtverhau. Links neben mir feuerte Wohlgemut seine Pistole ab, während der Gefreite Bartels in seiner Erregung blindlings eine Handgranate zwischen uns schleuderte.
Beim ersten Schuß war mir das Magazin aus dem Pistolenkolben gesprungen. Ich stand schreiend vor einem Engländer, der sich entsetzt mit dem Rücken in den Stacheldraht preßte und drückte immer wieder den Abzugsbügel zurück, ohne daß ein Schuß ertönte. Es war wie ein Alpdruck. Im Graben vor uns wurde es laut. Zurufe erschollen, ratternd setzte ein Maschinengewehr ein. Wir sprangen zurück. Noch einmal blieb ich in einem Trichter stehen und richtete die Pistole auf einen mir folgenden Schatten. Diesmal erwies sich das Versagen als ein Glück, denn es war Birkner, den ich schon längst zurück glaubte.
Nun ging es in sausendem Laufe dem eigenen Graben zu. Vor unserem Draht pfiffen die Geschosse schon so, daß ich in einen wassergefüllten, drahtversponnenen Minentrichter springen mußte. Auf schwingendem Stacheldraht über dem Wasserspiegel pendelnd, hörte ich mit gemischten Gefühlen die Geschosse wie einen gewaltigen Immenschwarm über mich hinwegbrausen, während Drahtfetzen und Geschoßsplitter in die Böschung des Trichters fegten. Nach einer halben Stunde, als sich das Feuer beruhigt hatte, arbeitete ich mich über unser Hindernis und sprang, von den Leuten freudig begrüßt, in den Graben. Wohlgemut und Bartels waren schon da; nach einer weiteren halben Stunde erschien auch Birkner. Alles freute sich über den glücklichen Ausgang und bedauerte nur, daß uns der ersehnte Gefangene auch diesmal entschlüpft war. Daß das Erlebnis an die Nerven gegangen war, merkte ich erst, als ich im Unterstande zähneklappernd auf einer Pritsche lag und trotz der Erschöpfung keinen Schlaf finden konnte. Am nächsten Morgen konnte ich kaum gehen, da sich über mein eines Knie ein langer Drahtriß zog und in dem anderen ein Splitterchen der von Bartels geschleuderten Handgranate steckte.
Diese kurzen, sportsmäßigen Sensationen waren indes ein gutes Mittel, den Mut zu stählen und die Eintönigkeit des Grabendaseins zu unterbrechen.


Ernst Jünger (1895-1998) was een Duitse schrijver. Zijn ervaringen als soldaat in de Eerste Weereldoorlog beschreef hij in In Stahlgewittern. Aus dem Tagebuch eines Stoßtruppführers.

donderdag 26 juli 2012

Anna Jameson -- 27 juli 1821

July 27. — A conversation with S** always leaves me sad. Can it then be possible that he is right ? No, O no ! my understanding rejects the idea with indignation, my whole heart recoils from it ; yet if it should be so ! what then : have I been till now the dupe and the victim of factitious feeling? Virtue, honor, feeling, generosity, you are then but words, signifying nothing! Yet if this vain philosophy lead to happiness, would not S** be happy? It is evident he is not. When he said that the object existed not in this world which could lead him twenty yards out of his way, did this sound like happiness? I remember that while he spoke, instead of feeling either persuaded or convinced by his captivating eloquence, I was perplexed and distressed; I suffered a painful compassion, and tears were in my eyes. I, who so often have pitied myself, pitied him at that moment a thousand times more; I thought, I would not buy tranquillity at such a price as he has paid for it. Yet if he should be right? That if, which every now and then suggests itself, is terrible; it shakes me in the utmost recesses of my heart.
S**, in spite of myself, and in spite of all that with most perverted pains, he has made himself, (so different from what he once was) can charm and interest, pain and perplex me: — not so D**, another disciple of the same school : he inspires me with the strongest antipathy I ever felt for a human being. Insignificant and disagreeable in his appearance, he looks as if all the bile under heaven had found its way into his complexion, and all the infernal irony of a Mephistopheles into his turned up nose and insolent curled lip. He is, he says he is, an atheist, a materialist, a sensualist : the pains he takes to deprave and degrade his nature, render him so disgusting, that I could not even speak in his presence; I dreaded lest he should enter into conversation with me. I might have spared myself the fear. He piques himself on his utter contempt for, and disregard of women; and after all, is not himself wor- thy these words I bestow on him.


Anna Jameson (1794-1860) was een Britse schrijfster. Haar wederwaardigheden van een reis naar Italië verwerkte ze in (het strikt genomen fictieve) The Diary of an Ennuyée (1826).

woensdag 25 juli 2012

Otto van Eck -- 26 jul 1793

Vrijdag 26 Julij [1793]
Mama zegd dat ik vanmorgen alle mijne zaeken wel weder bij haer gedaen heb, maer egter geenzints met vlijt en dat ik deeze middag van dat wij van tafel zijn gekomen af tot 9 uren weder niets wezenlijks gedaen hebbe en als dit zoo voort ging met traag in het leeren te zijn en altoos maer te willen speelen, ik dan noodzaekelijk weder zoude moeten schoolgaen, want dat dit zo niet blijven konde als het was zo ik niet met meer ijver mijn lessen deed. Morgenochtend ten 7 uren gaen wij na Duinzigt na oom en tante Hoogendijk, alwaer ik mij ordentelijk hoop te gedragen.


Otto Cornelis van Eck (1780-1798) stamde uit een oude Gelderse familie van hoge ambtenaren en regenten. Hij overleed op zijn 18de aan tuberculose. In de jaren daarvoor hield hij (op last van zijn ouders) een dagboek bij.

dinsdag 24 juli 2012

Matthew Decker -- 25 juli 1748

25 juli gingen Jan de Haan, Paulus van der Laan en ik met het trekjacht naar Leiden. We bezochten de zoon van mijnheer Boers, de schoolmeeser uit Warmond. Hij is brouwer. Boers en zijn vrouw zijn gezegend met zeven kinderen en hebben het erg goed. We leenden daarna de koets van baronesse Spaan en brachten een bezoek aan mevrouw Hoogenhouk, vrouw van de burgemeester. Haar meisjesnaam was Jettie van Blocquery. Zij is een oude kennis van me. De Hoogenhouks ontving me buitengewoon beleefd. Niet alleen werden mijnheer Van der Laan en ik uitgenodigd voor het diner, maar ze vroegen ons ook om een paar dagen te blijven. Het eerste beloofde ik. We gingen met de koets terug naar mevrouw Spaan. Haar echtgenoot zit in het leger. Er zijn geen woorden voor om uit te drukken hoe aardig en beleefd ze mij ontving. Er was niets in het huis dat ons niet gegund werd. Hoewel ik alles afsloeg wilde ze me toch een geschenk geven, namelijk een half dozijn oude Chinese schalen in wit en blauw, heel bijzonder. Ze bood ons een lekker diner aan. Onze bedden waren al opgemaakt. We hadden echt te weinig tijd om te logeren en konden maar tot zes uur 's avonds blijven. Voor het eten gingen we naar het huis van haar broer en bezichtigden een fraaie collectie schilderijen van bewonderenswaardige kwaliteit, vervaardigd door de beste Hollandse meesters. Nooit zag ik een mooiere verzameling.

Vandaag was er een zonsverduistering. Het was lang niet zo donker als men had verwacht. In de loop van de middag reden we met de barones naar de universiteit; ze voerde ons daarna door de stad en toonde alle mooie straten en wees belangrijke huizen en hun bewoners aan. Ze zette ons af bij haar jacht. Ik kan rustig zeggen dat ik nog nooit zo voorkomend, hartelijk en vriendelijk ontvangen ben als door deze beminnelijke dame. Bij het afscheid gaf ze overduidelijk aan erop te staan dat wanneer ooit iemand van mijn familie naar Holland zou komen hij haar zou moeten opzoeken. Dat zou haar de gelegenheid geven, zoals zij het stelde, aan haar verplichtingen te voldoen en terug te betalen voor de hartelijkheid en het prettige verblijf dat mijn vrouw en ik haar en haar vader, en diens familie, meer dan dertig jaar geleden hadden gegeven. Er zijn maar weinig mensen die zo'n goed geheugen hebben. We keerden 's avonds weer terug naar Alphen.


Matthew Decker (1679-1749) was een Engelse ondernemer en econoom van Nederlandse afkomst. Het reisverslag dat hij bijhield toen hij in 1748 op 70-jarige leeftijd na 46 jaar terugkwam in Nederland is gepubliceerd onder de titel Het Dagboek Van Sir Matthew Decker : Een Nederlandse Engelsman Over Nederland In 1748 En De Buitens In De 18e Eeuw.

maandag 23 juli 2012

Frederik van Eeden -- 24 juli 1902

donderdag 24 juli
Nog altijd koel, bewolkt, nu en dan zonnig en wat zoeler, meestal prachtige wolken. ▫ Ik begin nu goed te slapen. In 't eerst was ik wat hypochonder, bang voor kwaaltjes en in den nacht onrustig wakker. Maar nu ben ik recht gelukkig. Ik maakte een vers ‘des Levens Kern’ en schrijf aan mijn artikel over Woordkunst. Ik las Leone Leoni en le Secrétaire intime, de Bhagavad Gítá des morgens, 's avonds te Vuur en te Zwaard van Sienkiewicz. Morgen gaan we naar Leiden wandelen.

Frederik van Eeden (1860-1932) was schrijver en psychiater. Hij hield een groot deel van zijn leven een dagboek bij.


Des Leevens Kern

Zooals de kleuren nu mijn hart opbeuren
deeden ze 't nooit, ook niet in versche jeugd,
en aller waer'ld zoet-zorgelijk gebeuren
heeft nooit zoo rechtstreeks mijn verstand verheugd.

Het Leeven spreekt nu met een klare stem.
Als 't carrillon des morgens van een tooren,
dreunt mij, die opziet, wislijk en met klem
de blijde noodzaak van elk ding in d'ooren.

Elk lijden waan, zonder bestand noch duur,
elk pijntje een wenk en richtvonk onzer weegen,
de waan een toornwolk rond Gods liefdevuur
hoe kloeker dóórgeboord, te eer ontsteegen.

En God geen ding, geen kracht, maar vriend en vader
digt bij mij, digt, den dag, den nacht—den nacht,
liever dan 't liefst en dan het naaste nader,
de vreugd van 't blijdst en van het schoonst de pracht.

Nu zie ik weer geranium en linde
met 't oog eens kinds, als waar ik pas ontwaakt
en zee en duin, die ik als kind zóó minde
mijn manlijk hart met voller vreugde raakt.

Ai, laat mijn blik verzwakken, 't lijf verouden!
wanneer herinnren faalt en denkkracht dooft
heb ik bereikt wat 'k eeuwig zal behouden,
dat vrij de ladder breek', ik borg het ooft.

Wie zou 'k nog haten, schoonheid is in allen,
'k zie gansch den nacht niet om één vonkske licht
en waar een hart zich ópdoet, moet ook vallen
mijn liefdevloed, door eigen wigt gericht.

Het lust mij wat ik heb aan glans te spreiden,
niemand moog danken, nochthans blijft de lust,
om wisse vreugd trots ik 't onwisse lijden,
ik ken het zoete werk om zoeter rust.

Dat komt dewijl ik in een blind vertrouwen
d'onzichtbre kern van 't zichtbre Leeven zocht,
geduldig zooals dorst'ge bloemen schouwen
die zich ontvouwen voor het reegenvocht.

Dit's ál, onrust'ge, die mij mocht benijden,
geen meerder weetenschap en doet u nood:
blijf 's Leevens kern betrouwen—en de Dood
met àl zijn schrik moet eeuwig van u scheiden.

zondag 22 juli 2012

Jacob Bicker Raye -- 23 juli 1750

[23 Juli]
Een hittegolf in de laatste dagen van Juli. Wel kwam er een zwaar onweer op 23 Juli, zoo erg zelfs, dat een man, die op de Admiraliteistswerf op schildwacht stond, door den bliksem doodgeslagen en het geheele schildwachthuisje verbrijzeld werd, ook werd een jongetje op het Kattenburgerplein gedood en een kruier op het hoekje van de Langestraat en Blauwburgwal stom en doof geslagen, maar dat onweer bracht geen afkoeling. Integendeel op den 24sten en 25sten kontinueerde de hitte nog steeds, zoodat het vleesch bij de slagers voort bedierf, ‘hebbende ik selfs een half geslagt schaap, dat bedorven was, uit de gragt zien opvissen en nog een andere helft zien drijven’, staat aangeteekend.
Maar de volgende dagen was het nog erger en stierven er vele menschen, o.a. Monsr. Jan Roemer, een zeer voornaam wijnkooper en distillateur, wonende op den Heiligeweg. Een sluiswachter bleef dood, toen hij geld ontving en er waren zeker wel veertien à vijftien personen, zoo ‘iliko’ gezond en dood geweest.
Eindelijk, op 28 Juli om 12 uur 's middags, brak weer een zwaar onweer los, dat tot den volgenden morgen 8 uur aanhield, en dat wat afkoeling bracht. Ditmaal had de bliksem geen slachtoffers gemaakt.
Jan Jacob de Bruyn een ‘voornaam liefhebber’, had op zijn weerglas geobserveerd, dat de thermometer, op 28 Juli, op 88o stond (Reaumur) sijnde soo heet als men niet beschreven vint, dat het ooyt geweest is, en selfs heeter als het onder de linie is; seggende de liefhebbers, dat als de glasen nog maar ses graaden, en dus op 94 geresen waren, er geen mens of beest in het leven gebleven was.


Amsterdammer Jacob Bicker Raye (1707-1777) hield gedurende 40 jaar een stadskroniek van Amsterdam bij.

zaterdag 21 juli 2012

Coba Jansen -- 22 juli 1940

Maandag is de distributie begonnen van vet en boter. Room is niet meer te krijgen. Ieder krijgt nu ½ pond margarine of vet per week. De verkoop van alle grutterswaren is stop gezet. Nu is het gedaan met inkopen. Ieder huis bezit nu een klein kruidenierswinkeltje en een bazaartje. Want hoe lang zal deze oorlog duren? Met veel moeite hebben we een beetje brandstof gekregen!

Uit: Mijn dagboek van de oorlogsjaren 1940-1945, door Coba Jansen.

Menno Groen -- 21 juli 2011

Vandaag wilde ik helemaal niet meer uit bed. AAAaaarrg wat is dat moeilijk zeg als je moe bent en er uit MOET! Na het aankleden, douchen, naar beneden strompelen en het ontbijt weer op weg naar de start. Na een dikke 15 minuten waren we pas door de poortjes en gebliept. Toen we eindelijk begonnen liep ik samen met een paar andere jongens op vol tempo. Ik en Naut liepen de hele tijd vooruit. Na een half uurtje stonden we alweer met een groepje de bosjes “water te geven” J

Voor Malden heb ik mijn vader gebeld voor een ander shirt want het sponsor shirt was echt te warm. Het reserve shirt lag nog thuis L. Me vader was toevallig bijna in Malden en kon bij een winkel nog een mooi wit shirt kopen voordat we langs kwamen lopen. Op weg naar Groesbeek hebben we samen met Tako een aantal “pink lady’s” (Fleur, Vicky en Nadia) ontmoet waar we natuurlijk een coole foto van hebben gemaakt.

Groesbeek was een feest van het begin tot het einde. De heuvels waren geen enkel probleem. Ik dacht dat het zwaarder zou zijn. Op 2,5 km voor het einde begon het ineens heel hard te regenen en moest ik voor het eerst echt me regenpak aandoen. Iedereen rende zo snel mogelijk naar een tent om zich om te kleden. Jammer maar gelukkig was het niet de hele week zo. Ik heb het weer gehaald! Ben benieuwd of ik morgen uit bed getild moet worden hahaha. Ik ben heeeeeeeeeel moe. Ik ben ook een beetje zenuwachtig voor morgen.

Menno Groen was in 2011 één van de vier jongste deelnemers aan de Nijmeegse Vierdaagse.

donderdag 19 juli 2012

Frances D'Arblay -- 20 juli 1778

July 20.-I have had a letter from Susan. She informs me that my father, when he took the books back to Streatham, actually acquainted Mrs. Thrale with my secret. He took an opportunity, when they were alone together, of saying that Upon her recommendation, he had himself, as well as my mother; been reading "Evelina."

Well!" cried she, "and is it not a very pretty book? and a Very clever book? and a very comical book?

"Why,',' answered he. "'tis well enough; but I have something to tell you about it."

"Well? what?" cried she; "has Mrs. Cholmondeley found out the author?"

" No," returned he, " not that I know of, but I believe I have, though but very lately."

"Well, pray let's hear!" cried she, eagerly, "I want to know him of all things."

How my father must laugh at the him!—He then, however, undeceived her in regard to that particular, by telling her it was "our Fanny!" for she knows all about our family, as my father talks to'her of his domestic concerns without any reserve.

A hundred handsome things, of course, followed; and she afterwards read some of the comic parts to Dr. Johnson, Mr. Thrale, and whoever came near her. How I should have quivered had I been there ! but they tell me that Dr. Johnson laughed as heartily as my father himself did.

Nothing can be more ridiculous than the scenes in which I am almost perpetually engaged. Mr. Crisp, who is totally without suspicion, says, almost daily, something that has double the meaning he intends to convey; for, as I am often writing, either letters, Italian, or some of my own vagaries, he commonly calls me the scribe, and the authoress; asks when I shall print; says he will have all my works on royal paper, etc.; and the other day, Mrs. Gast, who frequently lectures me about studying too hard, and injuring my health, said-

'Pray, Miss Burney, now you write so much, when do you intend to publish?"

"Publish?" cried Mr. Crisp, "why, she has published; she brought out a book the other day that has made a great noise "Evelina"— and she bribed the reviewers to speak well of it, and set it a going."

I was almost ready to run out of the room; but, though the hit was so palpable in regard to the book, what he said of the reviewers was so much the contrary that it checked my alarm: indeed, had he the most remote idea of the truth, be would be the last man to have hinted at it before a room full of people.

"Oh!" cried I, as composedly as I could, "that is but a small part of my authorship—I shall give you a list of my folios Soon,"

They had all some jocularity upon the occasion, but I found I was perfectly safe ; indeed my best security is, that my daddy concludes the author to be a man, and all the rest follow as he leads.

Mr. Burney, yesterday, after dinner, said—"Gentlemen and ladies, I'll propose a toast"; then filling his glass, he drank to The author of "Evelina!"

Had they known the author was present, they could not have more civilly accepted the toast; it was a bold kind of drollery in Mr. Burney, for I was fain to drink my own health in a bumper, which he filled for me, laughing heartily himself.

Frances d'Arblay (1752-1840) was een Britse schrijfster. Haar eerste boek Evelina, waarover het hierboven gaat, publiceerde ze aanvankelijk anoniem. Er zijn ook dagboeken van haar gepubliceerd, waaronder The Diary and Letters of Madame D'Arblay.

Erastus F. Beadle -- 19 juli 1857

Sunday, July 19
After breakfast walked up to Cook's. Found him ready for a stroll, which we both improved. The weather being cloudy made it a treat when compared with the previous hot days when the thermometer ranged at 100. We walked about three miles down the river along the edge of the bluff. Returning, come up the bottom along the margin of the river. It was a region of country I have never before visited and was delighted with it as only this territory can delight one. Found some fine raspberries.
Afternoon clear and hot. Wrote some, slept some, and fretted some. In the evening took a walk. Steamer E. A. Ogden up from St. Louis.


Erastus F. Beadle (1821-1894), a man who spent several months in Omaha during the early territorial days. Zijn dagboek dat daarvan verslag doet, is gepubliceerd als To Nebraska in 1857.

dinsdag 17 juli 2012

J. Slauerhoff -- 18 juli 1927

18 Juli. Droom.
Op een stormachtige reede ga ik van boord in een klein zeilschip, zoo klein dat ik er niet in bewegen kan en het nauwelijks boven water blijft. Bijna zinkend kom ik aan wal, die het allen druk hebben en vinden dat ik maar terug moet gaan. Een enkele wil wel een tochtje met mij maken, maar schrikt terug als hij het scheepje ziet. Het weer is omgeslagen en grauw en herfstig geworden. Naar het oude schip wil ik niet meer terug. Maar er lagen toch nog een oceaanboot en nog een paar andere onbekende op de ree. Maar de blue funnel is vertrokken, de oude ook, alleen de oude onbekenden liggen er nog. Tegen die wind is niet op te zeilen, ik word een eind verder tegen de kust gedreven, waar geen huizen staan en waar het beboscht is. Half zwemmend, half drijvend heb ik toch later nog een der duurste schepen bereikt.
Leven alleen schijnt niet meer genoeg. Iedereen doet moeite zijn eigen gewrongen, onzuiver bestaan te rechtvaardigen en houdt daarom betoogen waarin het zuivere leven en de eenvoudige natuur wordt aangevallen en onrecht aangedaan. En dit is toch het beste bewijs voor het bestaan ervan. Vergeet het nooit.

Jan Jacob Slauerhoff (1898-1936) was een Nederlandse dichter en schrijver (en scheepsarts). Summiere dagboekaantekeningen van hem zijn gepubliceerd in Dagboek.

May Hill -- 17 juli 1941

July 17 Thursday 8.15 am
I am reading “The Keeper of the Bees” by Gene St. Porter and was struck by these words, I think they are very appropriate to these days:

“I’d like to know, he said dourly, what a lot of mothers in this would mean. If they’ve known enough about the awful power of sex attraction themselves to marry a man and bear a child, why, in God’s world, don’t they know what they are letting the young folks up against when they turn them loose in utter and untrammelled freedom on the mountains and thro’ the canyons and on the beaches and in the parks and the dance halls and streets? Can’t they see that however times and customs change, the desires of the heart and the urge of the body do not change? They only grow stronger with the freedom and licence and physical contact allowed in these astounding days.”

It has been a dry night but is very dull, I am wondering if I shall get the rest of my blankets washed. I washed yesterday and got them dry but did not finish all my weekly wash. I must get my bucket on the fire as soon as I can. Jean gone to school but I am still puffed up. It is a nuisance not having a copper and it would not be so bad if it was a kitchen range instead of a “Yorkist combination” of sitting room grate and oven, very nice if all the washing goes to the laundry. Father not up yet, he was on duty until 2 a.m. and is on again at 2 p.m. to 8 p.m. He finished hoeing allotment yesterday, potatoes not very good yet but the rain will help.

May Hill's WWII diaries.

zondag 15 juli 2012

David Livingstone -- 16 juli 1871

16th July, 1871.—I restored upwards of thirty of the rescued to their friends: Dugumbé seemed to act in good faith, and kept none of them; it was his own free will that guided him. Women are delivered to their husbands, and about thirty-three canoes left in the creek are to be kept for the owners too.
12 A.M.—Shooting still going on on the other side, and many captives caught. At 1 P.M. Tagamoio's people began to cross over in canoes, beating their drums, firing their guns, and shouting, as if to say, "See the conquering heroes come;" they are answered by the women of Dugumba's camp lullilooing, and friends then fire off their guns in joy. I count seventeen villages in flames, and the smoke goes straight up and forms clouds at the top of the pillar, showing great heat evolved, for the houses are full of carefully-prepared firewood. Dugumbé denies having sent Tagamoio on this foray, and Tagamoio repeats that he went to punish the friends made by Manilla, who, being a slave, had no right to make war and burn villages, that could only be done by free men. Manilla confesses to me privately that he did wrong in that, and loses all his beads and many friends in consequence.
2 P.M.—An old man, called Kabobo, came for his old wife; I asked her if this were her husband, she went to him, and put her arm lovingly around him, and said "Yes." I gave her five strings of beads to buy food, all her stores being destroyed with her house; she bowed down, and put her forehead to the ground as thanks, and old Kabobo did the same: the tears stood in her eyes as she went off. Tagamoio caught 17 women, and other Arabs of his party, 27; dead by gunshot, 25. The heads of two headmen were brought over to be redeemed by their friends with slaves.
3 P.M.—Many of the headmen who have been burned out by the foray came over to me, and begged me to come back with them, and appoint new localities for them to settle in again, but I told them that I was so ashamed of the company in which I found myself, that I could scarcely look the Manyuema in the face. They had believed that I wished to kill them—what did they think now? I could not remain among bloody companions, and would flee away, I said, but they begged me hard not to leave until they were again settled.
The open murder perpetrated on hundreds of unsuspecting women fills me with unspeakable horror: I cannot think of going anywhere with the Tagamoio crew; I must either go down or up Lualaba, whichever the Banian slaves choose.
4 P.M.—Dugumbé saw that by killing the market people he had committed a great error, and speedily got the chiefs who had come over to me to meet him at his house, and forthwith mix blood: they were in bad case. I could not remain to see to their protection, and Dugumbé, being the best of the whole horde, I advised them to make friends, and then appeal to him as able to restrain to some extent his infamous underlings. One chief asked to have his wife and daughter restored to him first, but generally they were cowed, and the fear of death was on them. Dugumbé said to me, "I shall do my utmost to get all the captives, but he must make friends now, in order that the market may not be given up." Blood was mixed, and an essential condition was, "You must give us chitoka," or market. He and most others saw that in theoretically punishing Manilla, they had slaughtered the very best friends that strangers had. The Banian slaves openly declare that they will go only to Lomamé, and no further. Whatever the Ujijian slavers may pretend, they all hate to have me as a witness of their cold-blooded atrocities. The Banian slaves would like to go with Tagamoio, and share in his rapine and get slaves. I tried to go down Lualaba, then up it, and west, but with bloodhounds it is out of the question. I see nothing for it but to go back to Ujiji for other men, though it will throw me out of the chance of discovering the fourth great Lake in the Lualaba line of drainage, and other things of great value.
At last I said that I would start for Ujiji, in three days, on foot. I wished to speak to Tagamoio about the captive relations of the chiefs, but he always ran away when he saw me coming.

David Livingstone (1813-1873) was een Schotse zendeling en ontdekkingsreiziger. Zij dagboeken werden gepubliceerd in o.m. The last journals of David Livingstone in Central Africa, from 1865 to his death.

Johan Julsing -- 15 juli 1593

Donderdag 15 juli
's Morgens vroeg heeft onze genadige heer stadhouder de Verdugo zich met al zijn troepen op weg begeven naar Zuidlaren om daar zijn veldleger op te slaan. In de schansen rondom de stad is bijna geen bezetting meer achtergebleven; ze hebben dertien of veertien ruiters van de vijand gevangen genomen. 's Anderendaags zijn de soldaten die gelegerd zijn in de schansen nabij de stad weer teruggekomen. Dit op schriftelijk verzoek van de heren, die, naar men zei, wellicht bang waren dat de burgers luidkeels om vrede zouden beginnen te smeken. [Verdugo] is daar een dag of twee blijven liggen en heeft zich daarna naar Haren begeven.

Johan Julsing (± 1545 – 16 juli 1604) was secretaris van het Groninger stadsbestuur in de laatste decennia van de 16e eeuw. Hij is bekend geworden vanwege Het geheime dagboek van de Groninger stadssecretaris Johan Julsing 1589-1594.

vrijdag 13 juli 2012

Egbert Alting -- 14 juli 1571

Saterdach 14 Julii 1571.
B. ende R., oldt ende nije, sampt T., S. M. ende Β. v. d. g. durch den heren borgermesteren voergeholden, woe der heer van Billy angegeven, men de knechten upten borger solden biletten offte noch de leheninge verschaffen, hebben wemoedelick besloten de leheninge sijn Streng, noch aff to seggen, soe men tot geen geldt meer raedt en weet ende de knechten upten borger in der kost to leggen, verhoepten se, dat sijn Gestr. daervan geen bevell solde hebben, derwijlen des tot uutersten verdarff deser stadt gedien ende voele inconvenienten daeruuth rijsen solden moegen.
Vanwegen den sommerdijck van Slochteren bes to Koert Ghijsens hues uutgesant an den ingesetenen der karspelen Midtwolde, Scheempte, Noertbroecke ende Exst, twe vollmachtigen uuth elcken karspell voergenoempt up ten naesten Saterdage neffens de ander contraparten oder mededijckgenoten tho erschijnende, woe het mandaet breder medebrenget.
Wij B. ende R. der stadt Groeningen gebieden yuw ondergescreven bij pene 20 g.g., dat ghij up naesten Saterdage tho acht uhren alhiir voer ons senden twe vulmechtigen uuth elcken karspell, omme tanhoeren, wes men hem aldaer der sommerdijcke halven, streckende van Slochteren bes Wagenborgen ende vandaer voert na Koert Ghijsens hues, omme de selve tot een zeedijck tho maecken, voerholden wort, ende volgendts daerinne mede rhaden, sluyten ende accorderen, wes voer het gemene nuth vorderlixt ende best bevonden sail worden. Hiirinne wilt neet sumich sijn, bij soe leeff U de vorsz. pene ende wijder executie van rechte tho vermijden staet, soe de gemene landtsnoedth daeran gelegen ende oeck seecker andere carspelen in den Omlanden, soe tot den olden zeedijck behoeren, up vorsz. dach ende tijdt durch oere vulmachten, alhiir to komen, verschreven sijn. Den boeden ghevet desen brieff bij vorsz. pene wederomme. Screven onder onsen signete den 13 Julii 1571.
Den ingesetenen der karspelen Midtwolde, Scheempte, Noertbroecke ende Exst sampt ende elck bijsunder.

Egbert Alting (1533-1594) was eerste secretaris van de stad Groningen in de tweede helft van de 16e eeuw en hield van 1553 tot 1594 een 'diarium' bij.

donderdag 12 juli 2012

Susan Sontag -- 13 juli 1958

7/13/58

Athens

Every person has his mystery.

The way each man dances to the bouzouki music expresses his mystery. He is praying to himself. He propitiates his own mystery, he is transported, he experiences a catharsis.

The drugged look of the dancer. He plays on the edge of equilibrium. He is a serpent and coils his body. He is a bird and revolves his arms like wings. He is an animal and stoops to all fours.

The dancer slaps his thigh or pinches himself, to keep man¬ageable his state of possession.

While one dances, the rest watch. Each dances alone. The watchers hiss to keep away unfriendly spirits. When he is finished they may toast the dancer's health; they do not applaud, for it is not a performance.



The bouzouki singer, a small woman with a big head and short arms and a voice which is part witch, part child— which laments and pleads and exults and whines . . .



Tasting a new city is like tasting a new wine.

Reborn bevat (dagboek)notities van schrijfster Susan Sontag (1933-2004) uit de periode 1947-1963.

woensdag 11 juli 2012

Friedrich Hebbel -- 12 juli 1848

12 juli
Kunst is niets anders dan een hogere vorm van doodzijn. Ze houdt zich voornamelijk bezig met hetzelfde soort zaken als de dood, die ook al het gebrekkige tegenover de idee vernietigt door middel van zichzelf.

Het feit dat dieren niet over bewustzijn en intelligentie beschikken wordt nergens overtuigender bewezen dan door de constatering dat ze kennelijk onderling nooit een verbond zijn aangegaan tegen hun tiran, de mens. Het resultaat daarvan zou meteen opvallen.

Een mens als uurwerk, de tijd afmetend aan de polsslag: 60... een minuut, et cetera.

Jongste dag. Een majestueuze rode bloem die al het rood opslurpt en waarmee al het rood uit de wereld verdwijnt, een blauwe enzovoorts. Half gedroomd.

Pianovirtuozen voor de piano werd uitgevonden.

Friedrich Hebbel (1813-1863) was een Duitse schrijver. Een keuze uit zijn dagboeken is in het Nederlands verschenen als Een blinde bij zonsopgang.

dinsdag 10 juli 2012

Joseph Banks -- 11 juli 1796

1769 July 11.
The night was spent tolerably well, the women cryd a little at first but were soon quieted by asurances that at all events they should not be hurt. At day break a large number of people gatherd about the fort many of them with weapons; we were intirely without defences so I made the best I could of it by going out among them. They wer[e] very civil and shewd much fear as they have done of me upon all occasions, probably because I never shewd the least of them but have upon all our quarrels gone immediately into the thickest of them. They told me that our people would soon return. Acordingly about 8 they did safe and sound, we saw them through our glasses go up the side and immediately dischargd our prisoners, making each such a present as we though[t] would please them with which some were well content. The prisoners from the ship were by this time coming ashore. They were receivd with much joy by the multitude; I met them from the boat but no sign of forgiveness could I see in their faces, they lookd sulky and affronted. I walkd with Oborea along the beach: 4 hoggs were soon offerd me, two from her and as many from Dootahah, I refusd them however positively unless they would sell them which they refusd to do. The rest of the morning was employd in getting the tents aboard, which was done by dinner time and we dind on board. The small bower had been got up and the stock found to be so much worm eaten that we are obligd to make a new one, and as we have no hopes of the best bower being in better repair it is probable that we shall not get to sea this day or two.

Joseph Banks (1743-1820) was een Engelse natuuronderzoeker en botanicus. Hij maakte deel uit van de eerste expeditie (1768-1771) van James Cook, en hield van die reis een dagboek bij.

maandag 9 juli 2012

Gottfried Keller -- 10 juli 1843

Den 10. Juli
Trostloser Regentag! Nach wenigen blühenden Lenztagen ging der Mai in einen nassen, regnerischen Sommer über, welcher bis jetzt in ewigem Weinen trauerte, einige Sonnentage ausgenommen. Wenn es so fortfährt, so dürfte es einen traurigen Herbst und Winter geben, da man eine Teurung befürchtet. Verdrießliche, hoffnungsarmeStimmung. Dazukommt noch das geheime, unheildrohende Gären und Motten des Kommunismus und die kecken, öffentlichen Äußerungen desselben. Das Nachdenken über diese wichtig werdende Zeitfrage macht mich konfus. So viel scheint mir gewiß, daß mehr Elend, als je, auf Erden ist, daß der Kommunismus viele Anhänger gewinnt und schon hat, und daß es nur einer Hungersnot bedürfte, um demselben mit aller Macht auf die Beine zu helfen. – Ein Prediger desselben, der Schneidergeselle Weitling, welcher ein Buch »Garantieen der Harmonie und Freiheit«, mit Geist und Feuer, darüber geschrieben hat, ist hier arretiert worden. Die Arrestation hat bei der liberalen Partei Unwillen erregt, da sie gewalttätig aristokratisch ausgeführt und die freie Presse durch eine mitternächtliche Untersuchung zugleich beleidigt wurde. Indessen könnte ich dem Kommunismus des Weitling und seiner Freunde keine gute Seite abgewinnen, da er einerseits in Hirngespinsten besteht, welche unmöglich auszuführen wären, ohne das Elend größer zu machen, weil sie die ganze gegenwärtige Ordnung der Dinge nicht nur außen, sondern bis in unser Innerstes hinein, umstürzen würden; anderseits mir aber nur die Folge einer immer mehr um sich greifenden Genuß- und Bequemlichkeitssucht zu sein scheint; hauptsächlich aber scheint es mir ein kurzsichtiger und gieriger Neid dieser guten Leute gegen die Reichen dieser Welt zu sein. Sie wollen nicht, wie Weitling deutlich sagt, bloß zu essen, sie wollen es vollauf, üppig und gut haben; sie wollen auch einmal an die Reihe. O ihr Toren! –
Wenn ihr ganz gleichmäßige Erziehung vom Staate aus, Sorge für allgemeinen Verdienst vom Staate aus, allgemeine Versorgung der Verdienstunfähigen und Hülflosen vom Staate aus verlangt: dann bin ich mit Leib und Seel' bei euch! – So aber, mit euren wirklich fanatischen, weltstürmenden Gedanken bleibt mir vom Halse, schert euch ins Tollhaus, wenn ihr's aufrichtig, und zum Teufel, wenn ihr es nur für euren werten Bauch gemeint habt!

Gottfried Keller (1819-1890) was een Zwitserse schrijver en politicus. Das Tagebuch und das Traumbuch.

zondag 8 juli 2012

Eleanor Sheffield Phelps -- 9 juli 1912

On Tuesday July 9th, we started off in a cab. With a communicative driver to see the sights. We went first to the Castle. It has a magnificent situation & many historical associations. James I & VI were born in one of the rooms. Mary of Guise died there and there is a very small chapel belonging to Margaret. The Black Watch is stationed in the Castle now & they are most enchanting people. After we left the Castle we went to St.Giles'. Outside on the pavement is the Heart of Midlothian a "hollow" heart of red stone in the pavement. The mew Chapel of the Knights of the Thistle has just been opened & is good but it needs toning down. Then past John Knox's house & other old houses of the nobles to Holyrood Palace. The exterior is Georgian & quite distressingly modern but inside it is very interesting. First we went through to the Chapel which is under repair & then up some stairs to Mary's rooms. Right by the door of her ante-chamber is a brass plate showing where Darnley murdered Rizzio. Then came her bedroom & two tiny cupboard like rooms, her dressing room & her private supper room. Underneath were Darnley's apartments joined to Mary's by a secret stairway & similar to hers, only lighter & pleasanter. Opening out of his rooms was a long hall filled with imaginary (?) portraits of the Scottish Kings, remarkable only for their family resemblance. We drove back to lunch and came past Scott's monument. Prince's street is a fine street but I don't agree with Baedecker about its being the most beautiful city in Europe. Certainly it is charming ! After lunch we bought wooly things as Scotland is icy & then went to the picture gallery, which though small, is excellent. Gainsboroughs Mrs. Graham, some good Raeburns, Leuback's, Bismarks & a lovely room full of Maris', Manves, Corots, Danbignys,& Israels & a Van Dyck which was very devilish! The original model in wax for the Medici tombs are there too.

Eleanor Sheffield Phelps (1895-1967) was een Amerikaanse die in 1912 tijdens een bezoek aan Europa een reisdagboek bijhield.

zaterdag 7 juli 2012

Ananda Ranga Pillai -- 8 juli 1739

Wednesday, 8th July 1739, or 28th Ani of Siddharti. -- At 4 this afternoon, a European was marched in custody to the glacis on the southern side of the fort. He was blindfolded, and made to kneel. Four soldiers then came forward, and simultaneously discharging their muskets, which were loaded with double charges, shot the poor fellow dead. His offence was [incomplete in the original].

Ananda Ranga Pillai (1709-1761) was een tolk voor de Engelsen in India. Hij is bejkend vanweg zijn dagboeken die verschenen onder de titel The Private Diary of Ananda Ranga Pillai.

Randy Newman -- 7 juli 2006

Randy’s Tour Journal — 7 July 2006
THE HILLS ARE ALIVE AND SO AM I
I’m dictating this so it may not be any good. The last Journal From Europe is justly famous for it’s wit and insight. No, actually it isn’t. I’m beginning to forget things.
We played Vienna two nights ago in the Opera House. It went well particularly considering it was the first show. It’s the 250th anniversary of Mozart’s birth so it felt right for me to be there. It seemed that I should commemorate the birth of my late colleague by actually playing in the town that treated him so badly. They treated me better than they treated Mozart, Mahler, Berg or Schoenberg. (Cathy can’t do the umlaut. She also can’t do a kip or a front walkover which I can do and will do in Montreaux. I’m 52 years old but still as spry and flexible as I was when I was a boy. Look out ladies! And gentlemen too!) They’re doing a Mozart opera called Albertina, which he must have written when he was 3½ . I’ve never heard of it. I think they should make sure that it’s not actually by Elton John. But seriously, they really should check it out.
I did a new song in Vienna called “Losing You”. I think they liked it. I’m not sure about the form of it yet. Also, here’s another great thing I did. (Note by Cathy: I can’t take much more of this. He pretends to be so modest but he thinks he’s so great.) Since it was the Vienna Jazz Festival, and what I do is pretty far from jazz, (NbC: I’ll say. The place was sold out and the people who were there to hear some good jazz are still there waiting.) I played another new song, one which isn’t finished, so I had to kind of improvise like they do when playing jazz. It was kind of shitty but they took it well much as they did when Hitler marched into the city in 1937. They may not have liked it but they showed great enthusiasm. The song is going to be good though. It’s called “A Few Words In Defense Of My Country”. I’ll try and get it together so I can play it in Europe where we need defending.
I have a show tonight with Dr. John at The Tower of London. I hope it goes okay and they release me when I’m done.
Bye for now. Look for my World Cup Special tomorrow. Send five Euros to the Newman Foundation in Tulsa, OK and find out who’s going to win the Cup.
Love to all the Little Criminals.
Randy


Randy Newman (1943) is een Amerikaane componist en zanger. Hij houdt op incidentele basis een journaal bij wanneer hij op tour is.

donderdag 5 juli 2012

Alexandra Radius -- 6 juli 1981

Maandag
11.30 u. Uitgeslapen. Vandaag vrij. Maar wel een camerarepetitie want Beauty wordt door de NOS gefilmd. Telegram doorgebeld voor het Nederlands Dans Theater die vanavond opening-night hebben in de Metropolitan Opera House in New York. Dit zijn altijd de meest spectaculaire evenementen in een dans-leven: opening-night in New York. New York is voor mijn, of liever onze carrière, heel speciaal geweest. 1968: Nederlands Dans Theater, de eerste maal dat een Nederlands gezelschap in New York optreedt. 1968 - 1970: American Ballet Theatre voor ons, met o.a. Giselle, een mijlpaal in mijn dansleven; en met Han Hans van Manens 'Twilight' gedanst in de Met. Jaren later 'Season' met Margot Fonteyn en Noerejev, hoewel Fonteyn mij nooit heeft laten optreden. Moest een jaar wachten vóór ik, met veel succes, de Corsaire pas-de-deux met Noerejev kon doen in New York. En verder twee achtereenvolgende seizoenen met ons eigen Nationale Ballet, dat zich toen voor het eerst in New York presenteerde.
Vanmiddag massage van Fred van Beek. 18.30 u. Warming-up.' 19.30 u. Camera-repetitie. Hans Hulscher heeft een hele klus, zo'n groot werk gedurende twee voorstellingen opnemen. 22.00 u. klaar, eten en naar bed. Toch weer 1.00 u!

Alexandra Radius (1942) is een Nederlandse ballerina. Begin juli 1981 hield ze voor NRC Handelsblad een 'Hollands dagboek' bij.

woensdag 4 juli 2012

Wim Verstappen -- 5 juli 1977

Dinsdag Een agent komt op de boerderij, niet om te helpen het verkeer weg te houden, maar om de dader op te sporen van een botsinkje gisteravond in het dorp. Een van onze chauffeurs heeft bij het achteruit steken met een grote bestelwagen niet gemerkt dat een auto geschampt werd. Omstanders hebben het wel gezien, gelukkig, en zodoende staat de agent hier. Hij maakt zich eerst onmogelijk door de verkeerde auto aan te wijzen, een witte Mercedes-bestelwagen waarop met grote letters de naam van een autoverhuurbedrijf. Het was zo'n witte Mercedes met dat woord erop, houdt de agent vol en hij vindt het erg misselijk van ons als wij aan de hand van de papieren kunnen aantonen dat wij deze auto pas vanochtend gekregen hebben. Op een andere bestelauto van een geheel ander merk en met een geheel andere naam er op ontdekt onze agent dan sporen van een verse aanrijding, en hij wijzigt ter plekke zijn verklaring: de gezochte auto is nu ineens een Hanomag waarop het woord 'film' stond. Wij nemen ditmaal vlot aan dat deze auto wel een botsing gemaakt zal hebben, maar de agent heeft het nog lastig met ons omdat hij de veranderingen in het signalement probeert te verbergen onder super-autoritair optreden.
Frans Rasker heeft rushes gezien. Zelf ga ik nooit kijken. Omdat wij op Japans materiaal filmen, waar het laboratorium in het geheel geen ervaring mee heeft, zijn er spanningen tussen de cameraploeg en dat laboratorium. Het Fuji-materiaal kost de helft van Kodak, in Hollywood draait men er vaak liever op dan op dat van Kodak (waar men dan op terugvalt als Fuji uitverkocht is) en wat goed genoeg is voor Kurusawa (de top-regisseur van Japan) is goed genoeg voor mij, zodat ik mij van de problemen die het laboratorium misschien heeft niet al te veel aantrek. Maar het is goed te horen van Rasker dat het er allemaal goed opstaat, precies zoals het in het draaiboek staat. We werken dat draaiboek verder exact af. Van de 387 scènenummers zijn er geheel volgens plan in de eerste week 39 gemaakt. Vier weken liggen nog voor ons. Nu we op elkaar ingespeeld raken loopt het draaien veel vlotter, tegen zessen staat het laatste shot van de dag er op. Zo rijk geconstrueerd is het verhaal van Vestdijk dat wij in onze eerste draaiweek nog maar één scènetje met hoofdrol Frederik de Groot gemaakt hebben, hij komt later wel aan bod. Over vier weken komt mijn privé-leven ook weer op gang als ik mijn ouders tien dagen naar Ierland haal. Ik kijk er wel naar uit.

Wim Verstappen (1937-2004) was een Nederlandse filmregisseur. Van 29 juni tot 6 juli 1977 hield hij voor NRC Handelsblad een 'Hollands dagboek' bij, toen hij bezig was met de Vestdijk-verfilming Pastorale 1943.

dinsdag 3 juli 2012

Charles Burney -- 4 juli 1770

Prachtig weer vandaag, ik voel me hier helemaal thuis. Sinds mijn vertrek uit Engeland heb ik nog niet zo goed gegeten, gedronken en geslapen. Schone straten, schone huizen, nijverheid en overvloed, waar men ook kijkt. Op de hele route vanaf Lyon was het volk half naakt, verpauperd en hongerig. Hier in Zwitserland daarentegen: geen bedelaar te zien, niemand barrevoets.
Het huis van monsieur de Voltaire is ruim drie mijl van Genève in de nabijheid van het meer gelegen. Ik naderde het met eerbied, liet vragen of huis en landerijen bezocht mochten worden door vreemdelingen, en kreeg een bevestigend antwoord. Er verscheen een dienaar, die mij naar het werkkabinet van zijn heer geleidde.
De bediende vertelde mij dat zijn heer 78 jaar is, maar nog in goede gezondheid, en dat hij iedere dag nog tien uur werkt. Hij schrijft nog dagelijks zonder bril, maakt wandelingen van twee mijl in gezelschap van maar één knecht - 'et le voila la bas!' Monsieur de Voltaire was net onderweg naar zijn werklieden. Mijn hart sprong op bij de aanblik van de beroemde man. Hij kwam uit zijn tuin gewandeld en stak de plaats voor het huis over. Ziende dat ik op het punt stond weer in mijn koets te stappen, wenkte hij de bediende die mij rondgeleid had, vermoedelijk om te informeren wie ik was. Met moeite kan men zich voorstellen dat er nog leven heerst in een gedaante zo vel over been als die van monsieur de Voltaire. Hij beklaagde zich over zijn lichamelijk verval en sprak de veronderstelling uit dat ik benieuwd zou zijn naar een mens op weg naar het einde. Bij nader contact blijken zijn ogen en zijn hele houding nog steeds zeer alert te zijn; hoe uitgeloogd ook, levendiger gezichtsuitdrukking is niet denkbaar.
Tijdens ons gesprek waren we in de buurt van de gebouwen gekomen die hij langs de weg naar zijn chateau in uitvoering had. 'Kijk', zei hij, 'dit zijn nu de onschuldigste en wellicht nuttigste werken die ik ooit gemaakt heb.'
Waarna ik afscheid van hem nam, om niet teveel beslag op zijn tijd te leggen -van de weinige ogenblikken die deze grote en universele geest nog gegeven zijn, zou ik het publiek niet graag willen beroven.

Dr. Charles Burney (1726-1814) was een Engelse musicoloog.

maandag 2 juli 2012

Sophia Tolstoj -- 3 juli 1901

3 July 1901
Something frightful is drawing near, and although everyone anticipates it yet it is utterly unexpected when it comes—it is death, and the death of someone whose life means far more to me than my own, because I have lived exclusively through Lyouochka [Tolstoi] and the children he has given me ... Yesterday morning I was putting a hot compress on his stomach when he suddenly gazed intently at me and began to weep, saying: 'Thank you Sonya. You mustn't imagine that I am not grateful to you or that I don't love you...' And his voice broke with emotion and I kissed his dear familiar hands, telling him what pleasure it gave me to look after him, and how guilty I felt when I could not make him completely happy, and begging him to forgive me for being unable to do so. Then we both wept and embraced. For such a long time my soul has yearned for this—a deep and serious recognition of our closeness over the thirty-nine years we have lived together.

[In late june 1901, two months before Tolstoy turned 73, he was diagnosed with malaria. It was a severe case and he had heart problems as well.]

Sofja Andrejewna Tolstaja (1844-1919) was de echtgenote van de Russische schrijver Leo Tolstoj. Gedeeltes uit haar dagboeken zijn gepubliceerd in The diaries of Sofia Tolstoy.

zondag 1 juli 2012

Monica Stanley -- 2 juli 1915

Friday, July 2, 1915.
I have had a most interesting day; I spent part of the morning in the wards, helping with dressings. It is really terrible to see these poor men; most of them have lost their legs and feet; hundreds and hundreds of the men have lost their toes and feet through frost-bite; one poor fellow of only twenty-two has lost both his feet, and often calls me to show me the two stumps. It would be a blessing if some of these poor men had been killed right out, instead of all the suffering they go through. Most [61]of them seem happy, and it is because they won't be able to go and fight again. Nurse Berry and Nurse Newhall have been in bed nearly all day; they are in my care. After lunch I spent the afternoon in the kitchen, learning Serbian cooking; their method of pastry making is perfectly wonderful. They make the flour into a paste with water and fat. Then it is stretched over tables and it is pulled out until it is as thin as paper. This evening I was to have gone into the town, but we made a call on a French lady and a big storm came on and we did not get any further.

Monica M. Stanley was een Britse verpleegster, die in 1915 een dagboek bijhield toen ze in Servië gestationeerd was.