donderdag 25 april 2024

Marina Tsvetajeva • 26 april 1919

Marina Tsvetajeva (1892-1941) was een Russische dichteres. (Hier een gedicht van haar, hier nog een). In Ik loop over de sterren (vertaling door Anne Stoffel) zijn dagboekfragmenten van haar opgenomen.

Ik treed in dienst bij Monplenbezj, - in de Cartotheek.
26 april 1919.
Ik ben nog maar net thuis, en ziedaar, een grote eed: ik ga nergens meer werken. Nooit. Al ging ik dood.
Het ging zo. Smolenskiboulevard, een huis in een tuin. Ik kom binnen. Een kamer als een doodkist. Wandenvol kaartjes: geen sprankje licht. Papierlucht (niet de edele geur van boeken, maar die van stof. Ha, het verschil tussen een bibliotheek en een cartotheek: het een ruikt naar tempel, het andere naar stempels!). Schrikwekkend elegante juffertjes (de medewerksters). Met strikken en 'bottes'. Als ze me zien, zullen ze me verachten. Ik zit tegenover een getralied raam, het Russische alfabet in mijn handen. De kaartjes moeten gesorteerd op letter (alles met een A, alles met een B), dan op tweede letter, dus: Abrikosov, Achmedov), dan op derde. En zo van 9 tot half 6. De maaltijden zijn duur, ik kan hier niet eten. Vroeger kreeg je nog weleens wat van het een of ander, nu niet meer. Het paasrantsoen ben ik misgelopen. De cheffin is een kortbenige, veertigjare inktvis, korset, bril, verschrikkelijk. Ik ruik de gewezen inspectrice en de huidige gevangenbewaarster. Venijnig-naïef verwondert ze zich over mijn traagheid: 'Onze norm is tweehonderd kaartjes per dag. U bent blijkbaar niet bekend met dit werk'...
Ik huil. Gezicht van steen en tranen als keien. Het lijkt meer op een smeltende tinnen afgod dan op een huilende vrouw. Niemand ziet het, omdat niemand opkijkt: snelheidswedstrijd.
'Ik heb zo-en-zoveel kaartjes!'
'Ik zo-en-zoveel!'
En plotseling, zonder het te beseffen, sta ik op, graai mijn spullen bijeen en loop naar de cheffin: 'Ik heb me vandaag niet ingeschreven voor het eten, mag ik even naar huis?'
Haar scherpe bebrilde blik: 'Woont u ver weg?' 'Vlakbij.'
'Wel met een half uur terug zijn. Dit is hier niet de gewoonte.'
'O, natuurlijk.'
Ik loop naar buiten — nog steeds als een standbeeld. Op de Smolenskimarkt barst ik in tranen uit. Een vrouw, verschrikt: 'Ach juffrouw, hebben ze je bestolen!'
En ineens lach ik. Jubeling! Zon op mijn hele gezicht! Natuurlijk. Nergens. Nooit.

Niet ik ben bij de Cartotheek weggegaan: mijn benen hebben me weggedragen! En mijn ziel — mijn benen: buiten de rem van mijn bewustzijn om. Dat is nu instinct.

woensdag 24 april 2024

Curzio Malaparte • 25 april 1948

Curzio Malaparte (1898-1957) was een Italiaanse schrijver. In 1947-1949 verbleef hij in Parijs. Zijn dagboek over die periode is verschenen als Dagboek van een vreemdeling in Parijs (vertaling Jan van der Haar).

25 april. In Royaumont met pater Bianchi, een franciscaan, hoogleraar theologie aan de katholieke universiteit van Milaan, Bompiani, Tamburi. Pater Bianchi is een hooggeleerd man. Onder andere zegt hij: ‘Genade is voor mij zonder belang. Ik heb er maling aan. Ik wil me redden zonder de noodzaak van genade. Elke avond ontdoe ik me van alles, ik bevrijd me. En elke ochtend moet ik me weer opladen. ’s Avonds ontlaad ik me. De ochtend is dankzij de dag een herovering van mijn geloof.’ Hij zegt: ‘De dieren vormen het bewijs van de vijandschap tussen God en de mens.’ Hij legt uit dat Adam met de zonde de heerschappij over de dieren, de natuur is kwijtgeraakt. De dieren vormen derhalve het bewijs van deze verlaging van de mens.

25 april. Het landschap van Île-de-France kan in mijn hoofd niet losgemaakt worden van paarden en van de Franse schilderkunst. Het is een landschap zoals dat in Toscane, ‘gekoppeld’ aan de schilders. De tekening van de takken die schuilgaat onder de bladeren van de bomen, die van de kusten onder het groen, die van de huizen onder de kleuren van het dak en de muren, het is dezelfde tekening die schuilgaat onder de bladeren, het gras, het rood en het wit en het groen en het blauw in de schilderkunst van Watteau tot Manet.

26 april, Parijs. Het gaat over een met ons bevriende schilder. Ik zeg: ‘Het is wel een modern iemand, los van zijn schilderkunst, van wat hij aan schilderijen maakt.’ De schilder Orfeo Tamburi is minder toegeeflijk. Hij zegt: ‘Het is een gemankeerde sukkel.’

dinsdag 23 april 2024

Emma Thompson • 24 april 1995

Emma Thompson (1959) is een Britse actrice. In 1995 hield ze een dagboek bij tijdens de opnames van Sense and Sensibility, een film naar het boek van Jane Austen, van regisseur Ang Lee.

Monday 24 April: New location: the front room of Mrs Jennings's London house is being shot on the Flete Estate, in the owner's home. The rest of Mrs Jennings's house will be shot in Salisbury. Most locations on film are a composite of several buildings — it's rare to find everything you need in one place, and Ang is very particular about the dimensions, colour and light in a room.
Lunchtime. Long rehearsal with Imogen Stubbs as Lucy, in the scène where Edward comes in and finds her with Elinor. There are eighteen set-ups. (Each shot is referred to as a set-up. We tend to shoot anything up to ten takes on every set-up. The number of the take is written on the clapperboard, or 'slate', and sometimes a shot will be called a slate.) It will take two days. Hugh won his Bafta for Four Weddings and was good in the scène. Bastard.
8.30 p.m. Home to Alston Hall. Raining. Soup, glass of wine. Very difficult scène and all a little tired but good concentration nonetheless. Four people in a room, each with entirely different motives and reactions to the same situation, requires a lot of coverage. Ang's taken to requesting what he calls 'smirks' [een smirk is volgens het woordenboek een 'aanstellerig lachje'].
'Endearing smirk, please' — which I find pretty tricky.
'Try rigorous smirk' — even trickier. I give it a go but end up going purple with the effort. Very little appetite.

Tuesday 25 April: Grey 6 a.m. We continue the scène. It's Hugh's close-up. After several takes, Ang said to Hugh, 'Now do it like a bad actor.' Hugh: 'That was the one I just did.'
[...]

maandag 22 april 2024

Jeane Zwinkels • 23 april 1941

Jeane Zwinkels (1910-1984) woonde in Naaldwijk en hield van 1939-1945 een oorlogsdagboek bij.

Woensdag, 23 April '41.
Het is verleden week heel beweeglijk geweest aan de fronten in de Balkan. Joego Slavië heeft gekappaluteerd op de bergtroepen na. De Grieken vochten nog door. Het is vreselijk om er aan te denken hoeveel D. er sneuvelen. Ze schijnen een meter hoog te liggen, waar dan de tanks overheen gaan en waar ze zelfs dekking achter hun lijken hebben. Koning Peter is met z'n regering naar Jaruzalem vertrokken. Onderweg is getracht om hem evenals zijn vader nog in het vliegtuig te vermoorden, slechts 1 minister is gedood. Vanmorgen hebben ook de Grieken gekappaluteerd waar ze alleen vochten, waar de Britten ook strijden geven ze het nog niet op. Koning George en de regering hebben zich gevestigd op het eiland Kreta. Hitler wil Rusland ook wel hebben. Ik hoorde vertellen dat ze hier sporen maken op smalle rails, die passen in Rusland. Donderdag zijn er weer bommen gevallen op 's Gravenzande bij een tuinder die ze in Oct ook al gehad heeft, het warenhuis verzet, zou sla gaan snijen, leg weer net in de puin. Zondagavond zijn er veel vliegtuigen over gekomen, op Hitlers verjaardag en 's morgens 5 uur hoorde ook wij de projectielen fluiten, in de polder op de Heul zijn bommen gevallen en ook in Delft. Verleden week fietsten de stad voorbij met aardappen daar was een groot gebrek aan. Maandag is Jo jarig geweest, daar hebben we nog eens echt gefeest. Mr. Goseling is in een D. concentratiekamp aan hartverlamming z.g. gestorfen. Hij is uit een retraite weggehaald en heeft z'n vrouw nooit meer gezien. Hij wordt als een martelaar beschouwd.

Dinsdag 29 April '41.
Het wordt steeds rumoeriger, gebrek aan eten en sabotage. Ze hebben in 14 dagen tijd 5 keer de tram uit de rails laten lopen, de laatste keer vlak voor ons huis 's avonds 10 uur een lange trein met 2 locomotiefs ervoor. Natuurlijk werk van de N.S.B. W e mogen niet meer op de rails komen. Zaterdagavond zijn 3 veilingen in brand gestoken. Zwartendijk is de kistenloods afgebrand. Poeldijk en Loosduinen tijdig geblust. …………….. ons N.S.B. raadslid en …………… zijn gehaald, pracht daders. Vrijdag is ……………. vertrokken en …………. al eerder, die moeten naar D. komen, ze zeggen naar het front. Toen ik gister naar Den Haag ging, kwam aan de rolpaal, Vader en zoon Valster in uniform met koffers in de bus ook weg. Gistermiddag hebben verscheidenen gezien dat een E. vliegtuig uit de wolken tot vlak boven 4 boten aan de Hoek dook bombardeerde en mitrieurde, 2 zonken direct en 2 gingen in brand. Op Monster moesten ze Maandag een half uur na zonsondergang binnen zijn, we dachten eerst het hele Westland, maar dat viel mee, in verband met sabotage. Vandaag hebben ze aan de Hoefkade 2 groentenwinkels geplunderd en de zaak van Hus aan de Prinsegracht. Op 't ogenblik gaat D. vooruit. Wat zullen we nog meemaken?


zondag 21 april 2024

Mensje van Keulen • 22 april 1977

Mensje van Keulen (1946) is schrijver. Uit: Alles raak (2023).

22 april
Lon [echtgenoot] komt straks. Ik ben er nerveus door. Een van zijn lievelingskostjes staat, voor driekwart al bereid, in de keuken klaar. Indische ingrediënten vinden in Goes, nee, daar had ik me ook beter niet te veel van moeten voorstellen.
Zo-even een harde tik op de deur en daar stond weer de dochter van de chirurg met vijf verse eitjes. Zelden heb ik zo'n gezond gezicht gezien. Ik zit hier te kleumen met de verwarming hoog, hoestend van de sigaren, en dat meisje komt even op de fiets (ik schat windkracht 8) zonder handschoenen. Het is koud! De oosterse en aangrenzende kamer, die beide nogal klein zijn, zijn nauwelijks warm te krijgen. Het spiraalkacheltje, dat al een paar uur aan staat, verhoogt de temperatuur hooguit een graad of twee.
Vannacht nauwelijks geslapen door al het geklepper en gebonk. Wel wat gewerkt, ik ben er niet ontevreden over, helaas kan ik er zondagavond pas mee doorgaan.

Maandag
Het weekend was een aansluitend 'bezig zijn'. Bezig met eten, praten, uit rijden gaan (Veere, Vrouwenpolder), mopperen op het weer, huishoudelijke mededelingen, wel dan niet goed slapen, meer was het niet en het was ongemakkelijk. En dan ineens ruzie om niets. Hij verweet me betutteling, overviel me daar zo mee dat ik het in de keuken ben gaan uitsnikken. Het excuus voor zijn uitval bleek de anderhalve dag ergernis die hij had gehad over de zoon van Tineke, die hij schandelijk verwend noemde.
Hij heeft Hollands Diep achtergelaten. Maarten 't Hart siert de cover met twee wulpse meiden aan zijn zijde. In het stuk zegt hij van kille vertrekken te houden en gezelligheid te mijden.
Nu nergens meer aan denken en aan de slag. Misschien dat in deze twee dagen het verhaal, alsjeblieft, afkomt. Eerst nog wat lezen. Nee, nu, nee, straks, nee. Wat koffie. Wat sigaar.

zaterdag 20 april 2024

Constantijn Huygens • 21 april 1692

Constantijn Huygens jr. (1628-1697) was een Nederlandse staatsman. Hij was daarnaast bekend om zijn werk aan wetenschappelijke instrumenten en als kroniekschrijver van zijn tijd.

21 Woensd.
Smergens vroeg, omtrent 5 ueren, wacker wordende, was heet, en̅ int sluymeren daernae kreegh een draeyingh in mijn hooft, soo dat, mijn oogen open doende, mij dacht dat het bed op sijn zijde lagh. Duerde maer een oogenblick.
Smergens daernae was de Bailluw van ter Goes, Eversdijck genaemt, bij mij.
De meydt van Ingenoul, Arriaentje genaemt, seyde, dat Ingenouls meyssens al het drinckgeldt, dat kregen, aen̅ vrouw mosten geven.
De Con. [koning] quaem te vier ueren naermidd. van̅ hasejacht, en had er geen gekregen.
Betaelde het peerdt, dat van Wolfraedt gekocht hadde voor 23 guinys, gaf 10 of 11 gulden aen Root, die 't mij opgedaen had, en̅ halstergeldt aen een palfrenier [koetsknecht].
De Wilde quam mij segghen, dat Bidloo, de poeet, gevangen geset was bij 't Hof, hebbende [zin niet afgemaakt]
De jicht, die dese voorgaende daghen gevoelt hadde, gingh over, met dat het weder begon sacht te worden.

Anthony Duyck • 20 april 1593

Antonie Duyck (1560-1629) was vanaf 1621 raadpensionaris van Holland. In 1593 was hij advocaat-fiscaal van de Raad van State en hield in die functie een journaal bij waarin hij verslag deed van de militaire campagnes van prins Maurits.

[Den xxen Aprilis]
Den xxen Aprilis was het schoen weder ende vertrock Sijne Excellentie vrouch vuytet leger naer Rotterdam omme aldaer adieu te nemen aende Graevinne van Swartsenborch sijn moeye ende aen Jonckvrou Louyse sijn halve suster, die mette Princesse ende d’andere susters te desen daege tot Dort commen souden om gelijcke saecken, want sij van meyninge waeren haer reyse aen te nemen naer Duytslant, soe men seyde om te consummeren thuwelijck vanden jongen Palsgraeve mette voors. Jonckvrou Louyse. Ten selven daege quam in tleger den Graeve van Solms, dan arriverende soe Sijn Excellentie wilde vertrecken is mette selve Sijn Excellentie ende Graeff Philps mede naer Rotterdam getoogen. Te desen daege werde een groot deel vanden wal in tsuyden van tquartier van Sijne Excellentie met haer behoirlijcke dickte, hoochte ende parapet opgelevert als volmaeckt ende de reste naer bijgebracht, werde mede seer gearbeyt in tquartier van Raemsdonck soe aende trancheen als schantskens aldaer. Men ginck mede voort metten wech door tlege lant, welcke mits de marasicheyt van tlant langsaem werck viel. Men schoot mede altemet eens op de stadt. Dvoors. 4 vaenen ruyteren op gisteren van Bergen op den Zoem gecommen ende bescreven sijnde om de Graevinnen voors. naer Duytslant te convoyeren, verstaende dat de resolutie verandert was ende dat se tscheep over Breemen wilden reysen, sijn gaen logeren boven Cappelle langes heen in de Langestraete. Des avonts quam Sijn Extie mette Princesse ende d’andere Graevinnen logeren tot Dordrecht, om soe voerts te commen naer Breda. Des nachts werden 2 halve canons in een ponte voorbij de stadt langes het waeter opgebracht tot aen tschantsken, leggende op den Stelhoffsen dijck, dat vanden viant verovert was, omme in tselve schantsken gebracht te werden, daernaer dat den viant dapper schoot, sonder nochtans merckelijcke schaede te doen, daer tegens de onsen weder ettelijcke maelen oick met geschut schooten. Noch werde de approche in t’noortwesten versterckt.